In Nederland worden deze stoffen veel toegepast in de bollenteelt, in akkerbouwgewassen, in kassen en in de (fruit)boomteelt. Een belangrijke toepassing is de behandeling van zaaizaad: vóór het planten krijgen zaden een coating van een neonicotinoïde. Het insecticide verspreidt zich vervolgens door de groeiende plant, zodat die giftig wordt voor alle insecten die ervan eten. Daarnaast wordt het middel in kassen en in de (fruit)boomteelt voornamelijk door middel van een bespuiting toegepast en is het aanwezig in middelen voor particulier gebruik in de tuin, zoals in middelen tegen mieren en in potgrond. De bekendste neonicotinoïden zijn Imidacloprid, Clothianidin en Thiacloprid.
Neonicotinoïden worden net als de meeste bestrijdingsmiddelen getest onder laboratoriumcondities. Het ontbreekt echter aan onderzoek op basis van veldexperimenten naar het effect van deze middelen op wilde planten en dieren. Er arriveren steeds meer verontrustende signalen dat het gebruik van neonicotinoïden een groot effect heeft op ongewervelden, bijen en andere insecten en daarmee indirect op vogels. Neonicotinoïden zijn uiterst giftig voor insecten, maar vanwege de gebruikswijze werd gedacht dat alleen insectensoorten die daadwerkelijk van de plant eten er door werden gedood. Neonicotinoïden komen echter ook in hele kleine hoeveelheden voor in het stuifmeel en nectar van behandelde gewassen. Er is toenemend bewijs dat zelfs deze zeer lage concentraties schadelijk zijn voor bestuivende insecten. Uit verschillende laboratoriumstudies blijkt dat kleine doses van neonicotinoïden het gedrag van bijen en de overlevingskansen van bijenkolonies op verschillende manieren kunnen beïnvloeden. Honingbijen slagen er bijvoorbeeld niet in de weg terug te vinden naar de bijenkorf, en het aantal koninginnen dat door hommelnesten wordt geproduceerd wordt drastisch beperkt.
Daarnaast zijn neonicotinoïden zeer persistent en vrij mobiel in de bodem en komen zodoende ook terecht in het oppervlaktewater. In oppervlaktewateren worden de normen voor concentraties van neonicotinoïden (soms fors) overschreden. Onderzoek aan de Universiteit Utrecht heeft de negatieve gevolgen van neonicotinoïdevervuiling op ongewervelde aquatische populaties aangetoond. Nog recenter heeft onderzoek van de Radboud Universiteit en Sovon, gepubliceerd in het toonaangevende blad Nature, aangetoond dat er een correlatie bestaat tussen hoge concentraties Imidacloprid in het oppervlaktewater en een achteruitgang van insectenetende vogelpopulaties. Dit onderzoek maakt nog niet duidelijk wat dat effect precies veroorzaakt.
Neonicotinoïden kunnen direct gevolgen hebben op vogels door de toxische effecten, of indirect doordat er geen of te weinig insecten meer voorkomen in de leefomgeving van vogels. Verder onderzoek naar de achterliggende oorzaken en de (in)directe effecten van neonicotinoïden op het milieu en vogels is noodzakelijk.
Vogelbescherming Nederland is uiterst bezorgd over het groeiende bewijs dat gebruik van insecticiden op basis van neonicotinoïden risico’s heeft voor vogels en andere organismen, zoals bijen. Wij roepen daarom beleidsmakers op om het voorzorgsprincipe in acht te nemen en een algemeen verbod op het gebruik van neonicotinoïden in te stellen totdat aangetoond kan worden dat deze middelen geen impact hebben op vogels en het milieu.