De grauwe gans was als broedvogel in ons land uitgestorven aan het begin van de 20ste eeuw als gevolg van jacht en verlies van leefgebied. In de jaren zestig van de vorige eeuw is de soort door herintroductie in Friesland en het Deltagebied weer als broedvogel teruggekeerd, gevolgd door spontane vestiging in de jaren 70 in Flevoland. De populaties ganzen die in Nederland broeden en/of hier de rui doorbrengen zijn de laatste jaren sterk gegroeid. Dit is deels het gevolg van de betere bescherming van ganzen die Vogelbescherming in de afgelopen decennia heeft weten te realiseren. Daarnaast is dit ook een gevolg van het sterk veranderende landschap met veel meer voedsel (eiwitrijk gras) en meer broedgelegenheid dan voorheen.
Het groeiende aantal ganzen, zowel in de zomer als in de winter, wordt als een steeds groter probleem ervaren door de schade die ganzen kunnen aanrichten aan landbouwgewassen. Verjaging van ganzen en smienten van graslanden gebeurt deels via zogenaamd ondersteunend afschot. Op deze wijze worden elke winter naar schatting honderdduizenden ganzen en een onbekend aantal smienten afgeschoten. Ook ‘s zomers worden vele tienduizenden tot honderdduizend ganzen gedood. Ook worden tienduizenden eieren geschud of geprikt. Zowel afschot als het schudden of prikken van eieren gebeurt ook in internationaal beschermde natuurgebieden, met als gevolg veelal grootschalige verstoring.