Lesser Whitethroat, Sylvia curruca - Grasmussen (Sylviidae)
De braamsluiper is, zoals de naam wellicht al doet vermoeden, een vogel die meestal onopgemerkt blijft. Zo zingt de soort vooral de weken rond Koningsdag uitgebreid, en is hij de rest van het jaar bijzonder zwijgzaam. Erg bontgekleurd is de braamsluiper niet, maar slechts weinig vogelsoorten hebben zo'n witte keel; alleen de grasmus. Dat maakt samen met de uitbundige zang de braamsluiper niet zo moeilijk te herkennen voor wie er een meent te zien in het struikgewas.
Een vaalbruine vogel met grijze kopkap, vaak iets donkerder grijze oorstreek, en een spierwitte keel die opmerkelijk genoeg contrasteert met de (vuil)witte onderdelen. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.
Zingt (alleen in zit) een snelle, klepperende ratel, vaak voorafgegaan door een snelle, brabbelende zang met scherpe tonen. Meest gehoorde roep een korte tik, als twee steentjes die tegen elkaar aan worden geketst.
12-13 cm
Zingt vooral begin mei, wisselt vaak van zangpost. Zang wordt na paar weken snel minder. Geen zangvlucht. Broedt vanaf eind april, één of twee legsels per jaar van 3-7 eieren. Het mannetje bouwt één of meerdere 'haantjesnesten', een simpele bodem om vrouwtjes te verleiden. Dit kan later gebruikt worden om het nest op te bouwen, een diepe kom van grassen, wat door beide wordt gedaan. Na 11-12 dagen broeden, zitten de jongen nog 12-13 dagen in het nest, en na het uitvliegen worden ze nog 18-20 dagen gevoed door de ouders.
Braamsluipers zijn het talrijkst in duingebieden met doornstruwelen en kleinschalig boerenland met veel heggen op kleigronden. Grote bosgebieden worden gemeden, in stedelijk gebied bewoont de soort (schaars) parken en tuinen. In de lage delen van het land wist de braamsluiper sinds ca. 1975 te profiteren van toegenomen beplanting in voorheen open gebied. Op de hoge gronden, daarentegen, ging broedgelegenheid verloren bij onder andere ruilverkavelingen.
Met name insecten, spinnen, duizendpoten e.d., ook kleine slakjes; in herfst ook bessen, maar minder vaak dan andere grasmussoorten.
Als een van de buitenbeentjes trekken alle (Noord)west-Europese braamsluipers zuidoostelijk weg richting de Balkan, en vliegen via Israël en Egypte naar Oost-Afrika. Ze overwinteren met name in Tsjaad, Soedan, Ethiopië en het Arabisch schiereiland. Vanaf half juli trekken ze weg, met de piek eind augustus, begin september. De terugtrek komt al vroeg op gang (eind januari), maar de meesten gaan pas in maart, begin april. Mannetjes komen 5-10 dagen eerder aan in het broedgebied. Aankomst in Nederland vooral half april-half mei. Nachttrekker.
vrij talrijke broedvogel | wegtrekkend | doortrekker in vrij klein aantal
Tussen 1980 en 2000 ging de soort enigszins achteruit, maar hij heeft zich sindsdien gestabiliseerd. De braamsluiper heeft in Noordoost-Nederland gemiddeld een hogere dichtheid dan in de overige delen van het land; de IJssel en het IJsselmeer vormen ruwweg de grens. In heel Nederland lijkt de braamsluiper te profiteren van de typische nieuwbouwwijktuinen en beplantingen met meidoorn, berberis en ligustersoorten.
Aantal broedparen | 20.000-25.000 (in 2018-2020) |
Geschat maximum aantal overwinteraars | aantal onbekend |
Doortrekkers | 2000-10.000 (in 2008-2012) |
Bron: sovon.nl
Meer weten over trends? Kijk op sovon.nl.
Bron en meer waarnemingen: Waarneming.nl
Leeft verborgen, verraadt zich bijna altijd door de kenmerkende, ratelende zang.
Braamsluipers zijn in Europa aan te treffen van Midden-Frankrijk tot in zuidelijk Fenno-Scandinavië en in een zeer uitgestrekt gebied van Engeland, via Nederland, tot in Mongolië en China. Ontbreekt in Zuidwest-Europa.
Na een achteruitgang hebben de aantallen braamsluiper zich gestabiliseerd in Nederland. Mogelijk heeft de soort te lijden onder de enorme droogtes in Oost-Afrika.
Vogelbescherming zet zich actief in om de tuinen en erven van Nederland vogelvriendelijker ingericht te krijgen, met meer beschutte plekjes en inheemse beplanting. De braamsluiper kan daarvan profiteren. Dat doen we onder meer via ons netwerk van Tuinvogelconsulenten die voor een klein bedrag een advies geven over hoe de tuin of het erf er voor mens en vogel aantrekkelijk uit kan zien. Verder zetten we ons in voor een meer natuurlijk landelijk gebied waar plek is voor (braam)struwelen tussen percelen of in bermen.
Stekelstruiken van inheemse oorsprong kunnen braamsluipers aantrekken, mits er genoeg van zijn. Enkele bomen in de nabijheid of een oude haag van meidoorns en andere boom- en struiksoorten voldoen prima voor de braamsluiper.
De braamsluiper is een beschermde inheemse vogelsoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen, zijn braamsluipers beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de braamsluiper wordt in Nederland geregeld door de Omgevingswet.
De wet verbiedt het om zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit:
Uitzonderingen op de vergunningplicht zijn opgenomen in de wet en bijbehorende uitvoeringsregelgeving. De provincie (en in sommige gevallen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) kan een omgevingsvergunning verlenen die toestaat in strijd met de verboden te handelen. Daarnaast kan de provincie (en in sommige gevallen het Rijk) vergunningvrije gevallen aanwijzen. Aan beide zijn strenge voorwaarden verbonden.
De wet bevat daarnaast algemene regels voor in het wild levende vogels:
De wet biedt bescherming aan alle in gebruik zijnde nesten en rustplaatsen van vogels, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te laten zijn. De nestbescherming geldt voor alle soorten gedurende het broedseizoen en voor een beperkt aantal soorten jaarrond. Nesten van braamsluipers zijn alleen gedurende het broedseizoen beschermd. Er zijn geen natuurgebieden voor deze soort aangewezen.
© Foto's: AGAMI © Illustraties vogels: Elwin van der Kolk © Video's: Natuur Digitaal