In deze les behandelen we drie echte boomvogels. Ze maken hun nesten in bomen en vinden er hun voedsel. Ze komen dus het vaakst in tuinen waar ook bomen te vinden zijn of tuinen die grenzen aan parken. Geen boom in de tuin? Dan biedt het dichtstbijzijnde park of bos vaak een prima alternatief. Daar zijn alle drie de vogels die we in deze les behandelen bijna altijd te vinden.
Vergeleken met boomklevers zijn spechten en boomkruipers eigenlijk maar gebrekkige klauteraars. Die hebben allemaal een steuntje nodig in de vorm van hun staart om hogerop te komen. Boomklevers niet. Als vliegen wandelen ze op hun kop langs spiegelgladde beukentakken, zitten rustig ondersteboven tegen de stam van een boom geklemd, zonder dat ze last hebben van het bloed dat naar hun kop stroomt. Kortom, ze spotten met alle wetten van de zwaartekracht. De naam van de boomklever is meteen een handig ezelsbruggetjes om verwarring met de boomkruiper uit te sluiten: een boomklever kleeft en een boomkruiper kruipt.
De boomklever wordt in de volksmond ook wel blauwspecht genoemd. Zijn schokkerige manier van voortbewegen en zijn voorliefde voor wat zwaarder hout, zijn eigenschappen die hij deelt met de spechten. Als je beter kijkt, komen de verschillen aan het licht. De boomklever heeft een klein gedrongen lichaam, nauwelijks een staart, prachtige blauwe, kastanjebruine en roodbruine kleuren en een zwart masker. Op de vergelijkingstekening hieronder is duidelijk dat verwarring met een specht eigenlijk meteen is uitgesloten. Ze leven dan misschien beide in bomen en hebben deels hetzelfde gedrag, het uiterlijk is totaal anders dan alle spechtensoorten die in Nederland leven.
Spechten hakken nestholtes uit. Daar zijn boomklevers maar wat blij mee, want zelf kunnen ze dat niet. Ze kraken daarom meestal een oud spechtenhol, ook al is de ingang vaak wat aan de royale kant. Om ongewenst bezoek buiten de deur te houden, wordt de nestopening met modder bepleisterd en voor een deel dichtgemetseld. Is de ingang wat te klein, dan gaan ze over op hun eigen bescheiden spechtenmethode en beitelen ze de entree wat groter. Echte bouwvakkers dus.
Officieel rekenen we de boomklever tot de zangvogels. Toch klinkt hij meer als een roepvogel. Of het nu het krachtige wieiet wieiet wieiet is of het getukker dat klinkt als een steentje dat over glad ijs glijdt; het geluid van een boomklever lijkt meer op roepen dan op zingen. Het is een van de meest gehoorde vogels in bossen.
Zang van de boomklever
Roep van de boomklever
Verderop in deze les is de grote bonte specht (1) aan de beurt. Dit is de specht die het vaakst is te zien. Maar hij heeft 5 neven die ook in Nederland leven. Een korte kennismaking:
Voor de herkenbaarheid zijn de spechten even groot afgebeeld.
2. Middelste bonte specht: Lijkt erg op de grote bonte specht, maar is kleiner en veel zeldzamer. Leeft vooral in oude bossen. Zie voor de verschillen met de grote bonte specht de vergelijkingsillustratie verderop in deze les.
3. Kleine bonte specht: Zo groot als een mus en moeilijk te vinden. Hij zit graag in de uiterste takken en toppen van bomen.
4. Zwarte specht: grootste specht van Nederland. Helemaal zwart met uitzondering van zijn rode kruin. Indrukwekkende vogel die leeft in bos en nogal schuw is. Verstopt zich vaak snel achter een tak als mensen naderen.
5. Groene specht: een van de mooiste vogels van Nederland die ook tuinen bezoekt. Eet mieren en zit vaak op de grond om die te vangen. Maakt een hard lachend geluid dat heel herkenbaar is.
6. Draaihals: superieur gecamoufleerde specht. Een buitenbeentje dat niet op een specht lijkt, in de winter naar Afrika trekt en heel zeldzaam is in Nederland. Kan met zijn hals draaien en schrikt daardoor vijanden af die denken dat het een slangenkop is.
Een boomkruiper zul je nooit op de grond zien, maar uitsluitend in een boom. Ook weer nooit zittend op een tak, als een merel of een vink, maar altijd tegen de boom geplakt. Zijn schutkleur en kleine formaat zorgen er bovendien voor dat iemand die met een niet gefocuste, algemene blik naar buiten kijkt om van het groene decor en de zon te genieten, van zijn leven geen boomkruiper zal waarnemen.
Voor een boomkruiper moet je moeite doen. Af en toe eens even goed de stammen afspeuren en opletten of daar een muisgrote, bruinachtige vogel met een klein gebogen priemsnaveltje wat schokkend overheen schuift. Boomkruipers kunnen niet op de kop naar beneden klimmen zoals boomklevers dat doen. Ze vliegen dus telkens naar de voet van de volgende boom. Vanaf daar spiralen ze dan weer langzaam langs de stam omhoog, waarbij ze steeds even stoppen om insecten tussen de schorsspleten en kieren vandaan te peuteren.
Wie een boomkruiper in de tuin wil zien zal een of meerdere bomen in de tuin moeten hebben. Is dat niet het geval, dan brengt het dichtstbijzijnde park vaak uitkomst. Eenmaal gespot is de herkenning niet zo moeilijk. Door zijn kenmerkende gedrag schuivend langs een boomstam is de boomkruiper eigenlijk met geen andere vogel te verwarren. Puur op uiterlijk wordt de boomkruiper soms met een winterkoning verward. Maar de winterkoning is kleiner en egaler bruin en klimt niet tegen boomstammen op. Ook de snavel en staart zijn heel anders.
Het herkennen van hun zang gaat niet vanzelf. Boomkruipers gaan niet een poosje op dezelfde plek zitten zingen zoals winterkoninkjes en heggenmussen. Daar lijken ze geen tijd voor te hebben. Ze laten hun stereotype liedje tussen het klauteren en peuteren door klinken, waardoor je steeds weer even wordt verrast. De basis is tsie-tsie-tierelierelieeer met nog wat variaties zoals lange tsjuut-kreten aan het begin. Veel gemakkelijker is het om even hieronder op de geluidknop te drukken, want een geluid in tekst uitleggen blijft altijd lastig.
Zang van de boomkruiper
Heb je weleens een schets van een vogel gemaakt? Probeer het eens, want vogels tekenen is heel erg leuk en er gaat een wereld voor je open! Je maakt eerst een ovaal: dat is het lijf. Vervolgens schets je een korte of lange nek met daar een cirkel op: dat is de kop. Teken de poten aan het lijf en de snavel aan de kop en geef met pijltjes aan welke kleuren of vormen je opvallen. Heeft de vogel wel of geen kuif, waar zit het geel, het rood of het groen? Je dwingt jezelf om op de details te gaan letten en dat is precies de bedoeling. Je gaat nauwkeurig waarnemen in plaats van globaal kijken en dat is een groot verschil. Het eindresultaat hoeft niet mooi te zijn, als het schetsen je maar plezier verschaft en je verder helpt met wie weet een nieuwe hobby.
Als er een grote bonte specht in de tuin opduikt, is dat niet te missen. Met een zwierige opwaartse zwaai plakt hij zich vast aan een boom of aan de paal van de voedertafel. Aan zijn opvallend heldere zwart-witte tekening en verticale houding is direct te zien dat het een specht is. En dan is het ook bijna altijd de grote bonte specht, want dat is de specht die veruit het meest in tuinen wordt gezien.
Aan de rode kleuren kun je zien of het om een mannetje, een vrouwtje of een jonge specht gaat. Allemaal hebben ze een opvallende rode onderstaart, maar de kop is verschillend. De jonge vogels die in de nazomer te zien zijn, trekken de meeste aandacht met hun geheel vuurrode kruin. Al snel verdwijnt dit prachtig glanzende rode petje. Bij de vrouwtjes blijft er niets van over, die krijgen een geheel zwarte kop. De mannetjes echter hebben het hele jaar door een opvallend rode vlek op hun achterhoofd.
De grote bonte specht is te verwarren met de middelste bonte specht. Die middelste is echter veel zeldzamer, laat zich zelden in tuinen zien en is kleiner dan de grote bonte specht. Bij goed kijken zijn nog meer verschillen te ontdekken.
Grote bonte spechten zijn heel gemakkelijk naar een tuin te lokken. Vetbollen, ongepelde pinda’s, spekzwoerd: alles is van hun gading. Twee tips voor onweerstaanbare lekkernijen voor grote bonte spechten:
Wie in de buurt van een bos of park woont, kan bezoek van de grote bonte specht verwachten. Het vroege voorjaar is een uitstekende tijd om de spechten beter te leren kennen. Al in maart beginnen de mannetjes te roffelen. Dat is hun manier van zingen, bedoeld om vrouwtjes aan te trekken en concurrenten weg te jagen. Als je wat vaker in het bos of het park gaat luisteren, leer je de roffelplekken kennen. Er wordt namelijk niet zomaar wat op een tak gehamerd. Het roffelen gebeurt op dode, droge takstompen, die de juiste resonantie geven en het geluid goed versterken.
Roffel van de grote bonte specht
Merels, vinken, roodborsten en vele andere vogels bouwen zelf een nest in een boom of een struik. Daarnaast zijn er ruim twintig vogelsoorten die in holen broeden. In het bos doen vaak oude spechtengaten of holle bomen dienst als nestholte. In de meeste achtertuinen worden bomen niet zo oud en groot. Met nestkasten bootsen we die holle bomen na. Vogelbescherming Nederland stimuleert het ophangen van nestkasten al meer dan honderd jaar omdat er zo meer vogels in de tuin leven en het leefgebied van vogels wordt vergroot.
Een van de eerste nestkasten was de spreeuwenpot. Die werd met een heel speciale bedoeling opgehangen. Als de jonge spreeuwen bijna uitvlogen, werden ze eruit gehaald en … gingen ze de pan in!
De mezenkast is begin vorige eeuw ‘uitgevonden’. Een paar Duitse houtvesters hadden zo’n last van allerlei insecten- en keverplagen in hun bos dat ze uitgeholde boomstammen met een deksel en vlieggat ophingen. Zo hoopten ze de vogels, die de plagen moesten bestrijden, naar hun bos te lokken. De eerste biologische bestrijdingsmethode.
Er zijn heel veel soorten nestkasten te koop. Kijk eens op de website van Vogelbescherming. Je kunt er ook zelf een maken. Let daarbij op de volgende zaken:
Een nestkast is dus een nagebouwde boomholte. Gelukkig hoeft de kast niet rond te zijn. De vogels maken er zelf een rond nest in en daar leggen ze de eieren in. Belangrijk is dat de ruimte groot genoeg is voor een nest waarin soms wel meer dan tien jongen in op moeten groeien.
Hout is geschikt nestkastmateriaal want het ademt. Als de jongen op een hete zomerdag veel vocht verdampen, dan moet dat vocht weg kunnen. In een nestkast van niet-ademend materiaal – plastic bijvoorbeeld – zou dit vocht in de vorm van condens op de bodem terechtkomen. De jongen lopen dan het risico nat en koud te worden en zullen uiteindelijk sterven. Plastic is dus ongeschikt nestkastmateriaal.
Als je in het najaar een nestkast ophangt, is de kans dat een vogelpaartje die kast in het voorjaar uitkiest om in te nestelen, veel groter. De vogels gebruiken de kast in de koude wintermaanden als overnachtingsplek en zijn er dan straks al aan gewend.
Zorg dat de invliegopening van de nestkast op het noordoosten zit, want de wind komt in Nederland vaak uit het zuidwesten.
Je weet nooit precies welke vogels in je nestkast gaan broeden, want dat kunnen verschillende soorten zijn. De grootte van de entree, het vlieggat, is daarbij vaak de bepalende factor. Koolmezen, de algemeenste holenbroeders van onze achtertuin, hebben een vlieggat nodig van 32 millimeter. Maar ringmussen en bonte vliegenvangers zijn daar ook gelukkig mee.
De nestkast moet op 1,5 à 2 meter hoogte hangen. Let er ook op dat het vlieggat in de kast zelf hoog genoeg zit. De vogels moeten niet zomaar vanaf het nest naar buiten kunnen kijken. Een diepte van enkele decimeters zorgt ervoor dat de jongen buiten bereik blijven van gretige kattenpootjes.
Hang een nestkast nooit in het volle zonlicht. De kuikens overleven dat niet op een hete dag.
Zorg dat er geen takken of andere obstakels voor de vliegopening van de nestkast hangen en kies een mooi rustig plekje uit voor de kast. Hou tussen twee nestkasten minimaal 3 meter afstand aan.
Ook al zijn de boomklever en de boomkruiper schuwe vogels in de tuin en het bos; je krijgt ze in het vizier met een goede kijker. zoals de compacte Stern 8x32. Je kunt hem al scherp stellen vanaf 2 meter, dus zeer geschikt voor in de tuin.
De Tuinvogeltelling: jaarlijks tellen tienduizenden mensen de vogels in hun tuin, zodat Vogelbescherming en Sovon informatie krijgen om ze beter te beschermen. Daarnaast is het ontzettend leuk én het is makkelijk, dus iedereen kan meedoen.
Vogelkennis bouw je langzaam op. Hieronder 8 vragen om je kennis over tuinvogels verder te verrijken. De vragen gaan deels over deze les en deels over nieuwe kennis. Soms moet je dus misschien iets opzoeken. De online vogelgids van Vogelbescherming kan daarbij handig zijn.
In deel 7 van deze cursus Tuinvogels vertellen Camilla en Nico alles over de vink, groenling en putter.