Door
Gert Ottens
Medewerker Vogelbescherming
Geplaatst op 1 augustus 2024
In de zomermaanden begint de najaarstrek feitelijk al weer. Vooral steltlopers die in noordelijker streken broeden zijn al op weg. Nu is het mogelijk om in Nederland – en dan vooral in de Waddenzee – enorme aantallen te zien.
De beste manier is om bij hoogwater een ‘hvp’, ofwel een hoogwatervluchtplaats, op te zoeken. Hier concentreren de steltlopers zich als de Waddenzee volloopt met water. Wie zich daar strategisch positioneert, kan de steltlopers, naarmate het water stijgt, steeds dichterbij en vaak fantastisch bekijken en vergelijken. Naar mijn mening is dat één van de meest indrukwekkende vogelervaringen die Nederland te bieden heeft.
Want op die hvp’s zijn vaak duizenden vogels te zien, verspreid over wel twintig soorten. Het gaat te ver om die verscheidenheid hier in al z’n facetten aan bod te laten komen. Ik concentreer me op een aantal veel voorkomende, kleinere strandlopers.
Strandlopers hebben geen tijd om ’s zomers op het strand te ‘bakken’, ze proberen hun tijd zo efficiënt mogelijk te verdelen in rusten (met hoogwater) en foerageren (tijdens laagwater).
De beste strategie is om de komende maand bij een hvp in de Waddenzee, bij opkomend tij (vanaf een paar uur voor hoogwater) op de dijk te gaan zitten met een telescoop.
Waar vind je die hoogwatervluchtplaatsen? We kunnen het Wad bij Den Oever, Zwarte Haan (Friese Waddenkust), de Pier van Holwerd, de Ezumakeeg (westkant Lauwersmeer) en Polder Breebaart (nabij Termunten, Groningen) van harte aan te bevelen.
Via de website van Rijkswaterstaat is een bezoek te plannen aan de hand van wanneer het hoogwater op een geschikt tijdstip overdag valt. Kies de dichtstbijzijnde plaats, en zoek vervolgens naar de positieve getallen in de getijdentabel (hoe hoger hoe beter). Houd hierbij ook rekening met het zonlicht – kijken met tegenlicht maakt de herkenning stukken ingewikkelder. Overigens blijven de aantallen vogels soms nog groeien tot een tijdje na hoogwater.
Dat laatste geldt vooral voor hvp’s in de Zeeuwse Delta. Ook hier kunnen grote aantallen steltlopers worden waargenomen, al is de soortensamenstelling er vaak iets anders dan in de Waddenzee. En de aanpak verschilt er dus wat. Een aantal van de hvp’s in Zeeland zijn namelijk bij afgaand tij, pakweg zo’n twee uur na hoogwater, het beste voor steltlopers. Voorbeelden daarvan zijn de Slikken van de Dortsman (zuidwesthoek Tholen, ten zuidoosten van Stavenisse) en de Oosterscheldekant van de Grevelingendam (oostwaarts van Bruinisse, vanaf de grote parkeerplaats de parallelweg op, slikken liggen meteen aan de dijk). Ook de Prunjepolder en nabijgelegen inlagen (Schouwen-Duiveland, tussen Serooskerke en Zierikzee) zijn fantastisch voor grote aantallen ‘steltjes’.
Maar zelfs in het binnenland zijn wel grote groepen steltlopers aan te treffen. Een goed voorbeeld daarvan is de Noordwaard, in de Brabantse Biesbosch. En in de uiterwaarden van de grote rivieren – of in natte natuurontwikkelingsgebieden, waar dan ook – ontstaan soms (tijdelijk) leuke slikrandjes langs plassen die steltjes aantrekken.
Meteen nadat de jongen voor zich zelf kunnen zorgen, vertrekken volwassen ‘noordelijke’ strandlopers naar de Waddenzee, om later eventueel door te vliegen naar waddengebieden in Afrika. De jongen van dit jaar volgen dan iets later deze zomer. Van de behandelde soorten worden hier daarom alleen de volwassen en juveniele kleden benoemd. De meeste soorten ruien overigens al in de (na)zomer naar het winterkleed. Dus de hier benoemde en afgebeelde kleden zijn typisch voor deze periode.
Op het Wad is trouwens vaak al een scheiding te zien in verschillende soortgroepen binnen de steltlopers: de vogels met korte pootjes lopen in de eerste linie, iets verder dan de steltjes met langere poten (zoals ruiters en kanoeten) en de achterste linie wordt bevolkt door de grotere steltlopers (wulpen, grutto’s, kluten en scholeksters). De meeste van de hier genoemde strandlopers lopen dus vooraan.
Dit is verreweg de meest voorkomende strandloper in ons land. En ze zijn het hele jaar door te zien, vooral op het Wad (grootste aantallen in voorjaar en zomer/herfst) en in de Delta (met name Ooster- en Westerschelde, vooral in de winter) maar ook wel in het binnenland. In sommige jaren zijn in augustus-september wel meer dan 300.000 ‘bontjes’ aanwezig in het Waddengebied. Hierbij gaat het vooral om vogels van de ondersoort alpina (uit noordelijk Scandinavië en Noordwest-Rusland) en in minder mate die van de ondersoort schinzii, die rond de Noord- en Oostzee broedt.
In het volwassen zomerkleed zijn bonte strandlopers eigenlijk niet met een andere soort te verwarren. De zwarte buikvlek is duidelijk zichtbaar. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben zo’n zwarte buik, al is het bij vrouwtjes van de zuidelijke ondersoort vaak beduidend minder ontwikkeld. Verder zijn adulte bonte strandlopers nogal bont getekend; met roodbruin op de mantel en bovenvleugel, en verder een gestreepte borst en witte flanken (zie foto 1).
Juveniele bonte strandlopers zijn in eerste instantie – als ze hier pas aankomen vanuit de broedgebieden – een soort fletse versie van hun ouders (minus de buikvlek). Ze zijn dan vooral bruin van boven en wit van onderen, maar met uitgebreide (donkere) streping op borst en buik (foto 2). Gedurende augustus echter ruien ze al naar hun eerste winterkleed, wanneer ze vooral grijze onderdelen en witte onderdelen hebben.
Ook de krombekstrandloper is een typische doortrekker van het Waddengebied en de Delta (daar met name in de Westerschelde). Eind juli/begin augustus – en ook wel in mei – komen de adulte vogels door en later in augustus (tot in oktober) de juvenielen. De aantallen zijn beduidend kleiner dan bij zijn bonte ‘neef’, maar op sommige hvp’s langs het Wad zijn soms meer dan 1.000 exemplaren te zien. Verder van de kust zijn ze vrij schaars.
Adulte krombekstrandlopers in zomerkleed behoren tot de mooiste van alle steltlopers. En met hun lange, kromme snavel, lange poten en donker steenrode kop en onderdelen zijn ze vrijwel onmiskenbaar (zie foto 3; deze vogels zijn al aan het ruien naar winterkleed). In vlucht valt – in vergelijking met de andere hier genoemde strandlopers – de witte stuit duidelijk op. Alleen de kanoet komt enigszins overeen, maar die is om te beginnen een flinke slag groter en heeft juist een korte snavel (en korte, grijsgroene poten in tegenstelling tot de zwarte poten van de ‘krombek’).
Jongen die dit jaar in Noord-Siberië uit het ei zijn gekropen zien er heel anders uit (zie foto 4). Zij kunnen worden verward met juveniele bontjes. Naast de structurele kenmerken (de langere poten, vleugels en snavel), zijn jonge krombekstrandlopers dan onder meer te onderscheiden door hun vrijwel ongetekende borst (met bovendien een zachtgeel-perzikkleurige grondkleur) en buik.
Maar let op: snavellengte is bij bonte strandloper variabel, en sommige (vooral die van de noordelijke ondersoort) komen wat dat betreft bijna in de buurt van krombekken.
Deze soort kennen velen van winterse stranden langs de Noordzee, waar de ‘drieteentjes’ op-en-neer rennen langs de vloedlijn. In essentie zijn ze dan grijs met wit, met een donkere ‘schouderpartij’. Maar nu zijn ze nog in vol ornaat te bewonderen (vooral op het Wad, zelden in het binnenland): in zomerkleed zijn volwassen drieteenstrandlopers heel mooi. Ze vallen vaak op door hun spierwitte buik en flanken, terwijl borst, kop en bovendelen prachtig oranjebruin en zwartgevlekt zijn (foto 5). Met daarbij nog een zeer korte snavel zijn ze niet verwarren met de twee eerdergenoemde soorten en duidelijk groter dan de volgende twee (met bovendien een ‘ontbrekende’ teen).
Juvenielen zijn op de bovendelen opvallend zwart-grijs-wit getekend, met ook lichte tot witte onderdelen (foto 6).
Ter grootte van een koolmees zijn dit de dwergen onder de strandlopers. Maar desondanks zijn het echt stoere beestjes. Van de broedgebieden in Noord-Siberië vliegen sommigen helemaal naar Zuid-Afrika om daar de winter door te brengen! Eind juli-begin augustus verschijnen de adulten, terwijl eind augustus-begin september de jonge vogels doortrekken. Zowel op het Wad als tot ver in het binnenland zijn ze dan langs slikrandjes te vinden.
De volwassen ‘kleintjes’ die nu te zien zijn hebben wel wat van miniatuur-drieteenstrandlopertjes: roodbruin-met-zwart-en-wit getekende bovendelen (met een grote, gelige ‘v’ op de mantel) en borst, en verder witte onderdelen, met een kort snaveltje (foto 7).
Jonge kleine strandlopers lijken op het eerste gezicht erg op hun ouders. De ‘v’ op de mantel is echter wit, ze hebben een grijze halsband en de zijborst is oranjeachtig met wat streepjes in tegenstelling tot de vrijwel complete en gestreepte borstband van de adulten (foto 8).
Tot slot, de vrij schaarse ‘neef’ van de kleine strandloper: Temminck’s strandloper. Deze is juist bij voorkeur in het binnenland te bewonderen: vooral in het voorjaar als ook in de nazomer. Ze zijn even ‘groot’ als de kleine strandloper, maar er is een aantal duidelijke verschillen.
Om te beginnen zijn ‘Temminckjes’ beduidend minder warm gekleurd, in essentie zijn ze grijsbruinig van boven en wit van onderen met een grijsbruine borstband. Hiermee komen ze over als een soort kleine versie van de oeverloper (foto 9).
Juvenielen hebben daarbij lichte randen aan de veren van mantel en bovenvleugel, met een minder duidelijke borstband. In alle leeftijden hebben Temminck’s strandlopers trouwens lichtgekleurde, groengelige pootjes, wat ze onderscheidt van de meeste strandlopers van deze grootte (foto 10).
Nu moet het voor iedereen een koud kunstje zijn om de twee strandlopers helemaal bovenaan dit artikel te determineren, op soort en kleed.
Vogelbescherming ontwikkelde samen met een aantal partners een hele handige Wadden-app. Daarin vind je onder meer goede kijkplekken voor vogels in het Waddengebied, hoog-laagwaterstanden en herkenningsinformatie van 190 soorten, inclusief geluiden.