Door
Nienke Beintema
Wetenschapsjournalist
Geplaatst op 4 juli 2023
“Dit ziet er goed uit”, zegt Jos Hooijmeijer door de telefoon vanaf een dijk in Zuidwest-Friesland. De onderzoeker van de Rijksuniversiteit Groningen staat te kijken naar foeragerende grutto’s. Minstens een paar honderd, is zijn inschatting. “Ik zie hier veel jonge beesten. Dat valt me niet tegen.”
Maar pas op, waarschuwt hij: het aantal – of het aandeel – jongen op zo’n foerageerplek is een slechte maat voor het broedsucces. Volwassen en jonge vogels hebben andere voorkeuren als het gaat om voedselplekken. En: “Hier ziet het er misschien goed uit, maar over het geheel gezien ben ik niet happy met dit broedseizoen.”
Met name de nestpredatie was dit jaar hoog in Zuidwest-Friesland, vertelt Hooijmeijer. “Rond de 50 procent. Meer dan in de afgelopen twee jaar – toen lag het rond de 40 procent”, zegt hij. “Uit grootschalig camera-onderzoek weten we dat vooral vos en das daarvoor verantwoordelijk zijn, op enige afstand gevolgd door de bruine kiekendief. Maar zelfs binnen onze regio zagen we daarin grote verschillen.”
Ook de kuikenoverleving viel dit jaar tegen, vervolgt Hooijmeijer. “We hebben hier al 20 jaar het grootste onderzoeksgebied van Nederland, met zo’n 11.000 hectare. We volgen rond de duizend nesten per jaar. Vorig jaar hebben we meer dan honderd grote kuikens geringd. Dit jaar maar vijftig, met dezelfde ring-inspanning.”
Hooijmeijers conclusie is hard, over zijn gebied, waar een groot deel van de Nederlandse grutto’s probeert te broeden: “Al met al een benedengemiddeld broedseizoen, en te weinig aanwas voor een stabiele populatie.” Het eerdere bericht van LandschappenNL over een mogelijk succesvol seizoen van de grutto lijkt daarmee mogelijk alweer achterhaald.
Ook Jan Roodhart, boswachter van Natuurmonumenten in Eemland (provincie Utrecht), zag een voortzetting in de dalende cijfers. “We hadden wéér een iets lagere vestiging, misschien vanwege de aanwezigheid van vossen”, zegt hij. “Het uiteindelijke broedsucces viel dan wel weer mee: ik gok dat zo’n 75 tot 80 procent van de gevestigde paren een jong grootbracht.” Hij heeft het dan over grutto en tureluur – de soorten waarbij je de aanwezigheid van kuikens goed kunt aflezen uit het alarmeergedrag van de ouders. Bij andere soorten is het een stuk lastiger het broedsucces te schatten.
Jos Hooijmeijer heeft van collega’s elders in het land wel positievere signalen gehoord: “Bijvoorbeeld van de Wadden, uit Noordwest-Overijssel, Zuid-Holland en Utrecht”, zegt hij. “Daar lijkt dit jaar relatief goed uit te pakken.”
Ook Nienke Kwikkel van Landschap Noord-Holland heeft positieve verhalen. “Onze cijfers zijn dit jaar gemiddeld hoger dan in recente jaren”, zegt ze, “maar of dat ook leidt tot voldoende broedsucces, dat moeten we nog analyseren. Dit zijn de geluiden die we horen vanuit onze vrijwilligers die nesten beschermen en aantallen inventariseren. In twee derde van de geïnventariseerde gebieden lijkt de trend positief.”
Maar ook zij nuanceert meteen: “In één derde van de gebieden zullen de mensen zich niet in dit beeld herkennen. En de kuikens worden geteld vlak voordat ze gaan vliegen. Ook daarna kan er nog van alles misgaan. Dat speelt natuurlijk in alle jaren, maar dit jaar kan het beeld weleens extra vertekend zijn omdat het nu zo droog is en er weinig insecten zijn.”
In de Noord-Hollandse gebieden waar het met de grutto gemiddeld goed gaat – zoals op Marken, in de Bovenkerkerpolder en in de Ronde Hoep – blijkt het agrarisch natuurbeheer goed te werken. In de Ronde Hoep heeft het Agrarisch Collectief Noord-Holland Zuid dit jaar extra zo genoemde beheerpakketten afgesloten, waarbij boeren compensatie ontvangen voor natuurvriendelijke maatregelen. “We kunnen wel concluderen dat die pakketten hier hebben geholpen”, zegt Kwikkel.
Er is al jarenlang veel maatschappelijke discussie over de effectiviteit van agrarisch natuurbeheer. “Het is effectief als je het op gebiedsniveau regelt”, stelt Kwikkel. “Op een aantal plekken kan dat niet, en dan blijf je afhankelijk van wat om je heen gebeurt.” Met andere woorden, dan kunnen resultaten tegenvallen. “Maar wij vinden het belangrijk om het positieve verhaal te blijven vertellen: dat als je je samen voor die weidevogels inspant, je ook echt resultaat kunt krijgen.”
Haar voormalige collega Wim Tijsen, die onlangs overstapte naar de Rijksuniversiteit Groningen, inventariseert nog regelmatig de weidevogels – met name tureluurs – in de Kop van Noord-Holland. “Ik vind het knap, die positieve inslag van al die weidevogelbeschermers”, zegt hij. “En die heb je ook wel nodig, wil je dit werk kunnen volhouden. Maar als je realistisch bent, dan zie je dat de aantallen toch jaar na jaar achteruitgaan.”
Op Wieringen, volgens Tijsen ‘een pareltje in de Kop van Noord-Holland’, volgt hij al 20 jaar lang de tureluurs. “Hier is de laatste jaren de predatiedruk zo hoog dat ze lastig hun jongen groot krijgen. Vooral in combinatie met de droogte: er is echt een tekort aan insecten.”
Hoe kan het dat nu die predatiedruk zo hoog is? “Er zijn zo weinig weidevogels over dat ze allemaal samenklonteren in de beste gebiedjes”, weet Tijsen. “Daardoor zijn die predatoren min of meer gedwongen om juist dáárnaartoe te gaan. Het is dus een cumulatief effect van de achteruitgang zelf. Van het trechtermodel waar die weidevogels in zitten.”
Zijn er verder nog opmerkelijkheden in het veld gesignaleerd? Jos Hooijmeijer noteerde in zijn Friese regio een broedende velduil, en op twee plekken broedende kwartels. Jan Roodhart heeft de kwartel in Eemland dit jaar gemist. “Watersnippen hebben we nog wel een paar”, zegt hij. “Kemphanen zijn wel gezien, maar ik denk niet dat die tot broeden zijn gekomen. Veldleeuweriken hebben we al jaren niet meer.” Daarentegen zijn er wel soorten in opmars, zoals gele kwikstaart en steltkluut. Die laatste is een nieuwkomer uit Zuid-Europa die oprukt dankzij klimaatverandering.
Hooijmeijer staat tijdens het telefoongesprek naar een zwarte ibis te kijken: “Die zit in de wachtkamer om hier te gaan broeden, nu het warmer wordt.” En Hooijmeijer zag dit jaar veel meer jonge kieviten dan andere jaren. “Ondanks, of misschien wel dankzij het koude natte voorjaar”, zegt hij. “Kieviten zijn heel adaptief. Die zijn hier in het voorjaar al, en die gaan gewoon broeden als de omstandigheden gunstig zijn. Van grutto’s weten we dat ze veel minder flexibel zijn in het timen van hun broedseizoen.”
Wim Tijsen roemt ook ‘zijn’ tureluur als adaptieve vogel. “Ik zeg altijd dat het de slimste weidevogel is”, zegt hij. “Ze weten er vaak tussendoor te fietsen – ze vinden altijd wel een verrassend plekje om te broeden, waar de maaimachine niet kan komen. Dus die gaat weliswaar achteruit, maar doet het relatief het beste.”
Nienke Kwikkel heeft tot slot een mooi bericht uit Waterberging Twisk, een gebied waar Landschap Noord-Holland sinds 2018 aan natuurontwikkeling werkt: “Daar hadden we dit jaar opeens heel veel kluten. Geweldig leuk. Het was daar natter dan elders – en dan zie je dus meteen dat dat effect heeft.”
Naar verwachting volgen aan het einde van het jaar de definitieve cijfers over hoe succesvol het broedseizoen in 2023 voor weidevogels is geweest.
Er is helaas bijna geen geschikt leefgebied meer voor typische boerenlandvogels zoals de grutto, kievit of patrijs. Vogelbescherming is vastberaden om te investeren in de volle rijkdom van het Nederlandse landschap. Vol drassige, bloemrijke weides
en natuurrijke akkers.
Waar hoor je nog het heldere 'grutto, grutto’? De vogels van het boerenland hebben onze hulp nodig, vóór de allerlaatste vogel of bloem verdwenen is. Onze inzet: meer natuurrijk boerenland.