Door
René de Vos
Journalist en redacteur Vogels
Geplaatst op 22 december 2017
De oude mevrouw Spruit zat aan haar keukentafel. Ze schreef een briefje. Woord voor woord, in lange, sierlijke halen. Het was een boodschappenbriefje. Mevrouw Spruit had de onbeschreven bladen uit een oud gelinieerd schrift gescheurd. Die pagina’s had ze in vieren geknipt. Samen vormden ze een stapeltje. Ze had het stapeltje links vooraan in een hoek van de keukentafella gelegd.
De papiertjes waren bestemd om belangrijke dingen op te schrijven: dingen die niet vergeten mochten worden, of lijstjes van meer dan vier boodschappen. Het stapeltje leek nooit kleiner te worden: er waren niet zo vaak belangrijke dingen die niet vergeten mochten worden, of lijstjes van meer dan vier boodschappen. Meestal ging mevrouw Spruit twee keer per week naar de buurtsuper; voor de drie of vier boodschappen waar het dan om ging had ze geen papieren lijstje nodig. Ze was dan wel krakkemikkig van lijf en leden, maar heel helder van geest.
De dreun op het keukenraam was zó hard dat mevrouw Spruits schrijfhand met een ruk van het papier afschoot. Het bijna voltooide roombote eindigde in een lange haal tot op het kale houten keukenblad.
"Kolere!" Het ontsnapte aan mevrouw Spruits mond in plat stads. Wat was dat in 's hemelsnaam? Het duurde een paar seconden voor ze in beweging kwam. Dan schoof ze haar stoel naar achter, greep met beide handen de tafelrand vast en trok zich omhoog. Ze schuifelde naar het kleine raam naast de keukendeur en bekeek de ruit. Er zat een rare grote vlek op het glas. En soort poederachtige afdruk. Hoe langer ze keek des te meer leek de vlek op een vogel. Geen kleine vogel. En met afgekapte vleugels.
Mevrouw Spruit keek naar buiten, maar daar was niks bijzonders te zien; een deel van de verandavloer, de verandabalustrade, het trapje met de vier treden naar de tuin, en de kale struiken aan de rand van de tuin. Ze opende haar keukendeur op een kier en stak haar hoofd naar buiten. Het was na vieren in de middag en al behoorlijk schemerig. Maar ze zag het direct: onder het raam lag een beige vogel. Half op zijn zij, pootjes gestrekt, de ogen wijd open. Mevrouw Spruit keek er een tijdje naar. Niets aan de vogel bewoog, behalve een klein donzig veertje op de borst; dat moest van de zwakke wind zijn.
"Jeeminee, wat moet ik nou met een dooie vogel?" vroeg mevrouw Spruit hardop. Gewoon in de vuilnisbak? En hoe dan? Ze was niet van plan het lijkje aan te raken, zelfs niet met handschoenen. Het beste was waarschijnlijk om de gemeente te bellen, de milieudienst of zo. Maar die waren nu natuurlijk gesloten; het was zaterdag. Dat werd dus volgende week. Maar intussen lag dat beest daar maar. Dat was toch ook geen gezicht, al zag natuurlijk niemand het… "Ik zet er zolang een doos overheen", besloot mevrouw Spruit.
Van de bovenste plank in de gangkast pakte ze een schoenendoos. Er zaten gloednieuwe pantoffels in, nog nooit gedragen. Ze haalde ze uit de doos en zette ze op de plank. In de keuken streek ze eerst het vloeipapier glad op tafel, vouwde het daarna netjes op en legde het pakketje in de keukenla: zulk papier gooide je niet weg. Met de lege doos stapte ze de veranda op. De doos paste maar net rond het bolle vogellijf. Maar mevrouw Spruit vond het goed zo.
Ze ging naar binnen en zette zich weer aan de keukentafel. Ze las haar lijstje: een halfje wit, 1 ons boterhamworst, 1 pakje roombo en dan die uithaal. Wat waren nou die andere twee nog? Of waren het er drie? Ze dronk het halve glas koude thee met kleine teugen leeg en dacht diep na. Haar herinnering liet haar in de steek. Ze kon alleen maar naar die uithaal staren. Na een hele tijd gaf ze het op. Vanavond schoot het haar misschien te binnen en anders morgen wel.
Die nacht droomde mevrouw Spruit van een reusachtige vogel die op haar veranda was geland. Zijn poten waren bekleed met dennennaalden. Op zijn borst hingen zilveren slingers en aan zijn vleugels spiegelende ballen. Op zijn kop droeg de vogel een piek, als een punthoed met tierelantijnen. "Dag mevrouw Spruit", zei de vogel. "Heeft u zin in een kleine rondvlucht boven de stad?" Mevrouw Spruit schudde angstig haar hoofd. Vliegen leek haar doodeng, ze had nog nooit gevlogen. "Oh, maar de stad ziet er zó prachtig uit, met al die kerstverlichting. U weet niet wat u mist." Mevrouw Spruit schudde opnieuw haar hoofd.
"Jammer hoor. Zullen we dan gezellig samen een kopje thee drinken? Ik heb toevallig een meergranentaart bij me." De vogel wachtte het antwoord niet af, sprong op de veranda en wilde de keuken binnengaan. Maar halverwege de deur kon hij niet verder: hij zat klem. Woest rukte en wrong hij, de spiegelballen aan zijn vleugels knapten, de piek hing scheef op zijn rug. Mevrouw Spruit was de gang in gevlucht. Ze staarde ontzet naar het hoofd van de beklemde vogel. Het leek wel of dat rood aanliep onder het verendek. Plots staakte de vogel zijn geworstel. "Help me, mevrouw Spruit", smeekte hij. "U móet me helpen. Ik ben de Kerstduif. Ik ben speciaal voor u gekomen."
Ze lag verstijfd in bed, haar hart bonkte in haar borst. Haar ogen stonden wijd open, maar het duurde lange seconden voor ze besefte dat ze in haar slaapkamer was. Niet in de gang. Niet tegenover die reusachtige vogel. Die… Kerstduif.
Ineens was het helder in haar hoofd. Waarachtig: het was bijna Kerstmis! Overmorgen om precies te zijn. Ze had alleen morgen nog om wat boodschapjes te doen. Mevrouw Spruit tastte naar de wekker op haar nachtkastje en drukte op het lichtknopje. Tien over één: het wás al morgen! Van slapen kwam de uren daarna niet veel en ze stond vroeg op.
In de keuken zette ze eerst theewater op voordat ze de buitendeur opende. De doos was weg! En de vogel ook. Mevrouw Spruit keek naar links en naar rechts. Vier meter verder lag de doos: op zijn kant tegen de afscheiding met de buurman. En hartstikke leeg natuurlijk. Mevrouw Spruit rilde, en niet alleen omdat het fris was. Ze ging gauw naar binnen en deed de deur op slot. Alsof die doos achter haar aan zou komen.
Ze maakte snel een glas thee en ging aan de tafel zitten. Wat was er gebeurd? Had de wind de doos weggeblazen en was er een kat voorbijgekomen die zo’n mooie prooi niet kon laten liggen? Of was de vogel zelf… Mevrouw Spruit dacht aan de vogel in haar droom en weer rilde ze.
Maar na een tijdje vermande ze zich. "Spruit", zei ze hardop – ze had de gewoonte om zichzelf bij haar achternaam te noemen – "Spruit, nou geen getut meer. Je ruimt die doos op, we houden niet van rommel, dan maak je je boodschappenlijstje af en dan ga je naar de super. Morgen is het Kerstmis en ook al eet je alleen, er mag wel eens iets lekkers op tafel."
Aangemoedigd door deze korte toespraak tot haarzelf stond mevrouw Spruit op. "Huishoudhandschoenen"’, zei ze. "Je pakt die doos niet met blote handen aan. Wie weet wat voor ziekte dat beest had." Ze bukte zich en opende het gootsteenkastje waar de schoonmaakmiddelen stonden.
Een explosie van veren, een windvlaag en een zijdezachte haal over haar gezicht. Pas toen volgde het kabaal dat flapperen, piepen en suizen tegelijk was. Mevrouw Spruit was achterovergevallen en nu zat ze pontificaal op de vloer, haar benen gespreid naar voren. Ze keek er met verbazing naar; zo had ze haar benen in geen dertig jaar meer gezien. Dan golfde de paniek naar haar hoofd: ergens achter haar moest dat beest zijn, dat monster dat haar vanuit het gootsteenkastje was aangevlogen.
Mevrouw Spruit krabbelde overeind en strompelde naar de keukenstoel. Háár keukenstoel; op die ander, aan de overkant van de tafel, zat de vogel. Niet op de zitting, maar hoog op de rugleuning. De vogel had zijn kop wat schuin gedraaid; met één oog keek hij vorsend naar de vrouw die zich, nog op haar knieën, vastklemde aan haar eigen stoel. Na een heel lange tijd, waarin zowel de vogel als de vrouw bevroren leken in hun houding, voelde mevrouw Spruit haar hart weer wat rustiger kloppen. Ze begon stukje bij beetje haar stoel van de tafel weg te schuiven. Toen ze bijna bij de gangdeur was kwam ze langzaam overeind. Haar blik week niet van de vogel terwijl ze op de stoel neerzeeg. De vogel draaide zijn kop een fractie bij. Hij had al die tijd niet één keer geknipperd met het oog dat hij op de vrouw gericht hield.
Zo zaten ze elkaar een hele tijd strak aan te kijken. Wat de vogel dacht – áls hij dacht – was niet duidelijk. Wat mevrouw Spruit dacht, daar liet ze geen twijfel over bestaan. "Nondejo, jij rotvogel! Wat heb je me laten schrikken. Ik had wel dood kunnen zijn. Waarom ben je zelf niet dood, trouwens? En hoe kom je in dat kastje? Toch niet door dat rooster in de muur? Daar ben je veel te vet voor."
Dat laatste was niet waar, maar mevrouw Spruit had ineens weer een beeld uit haar droom op het netvlies. De reuzenvogel die beklemd zat en haar om hulp smeekte. Het stemde haar plots wat milder, zeker nu haar angst gezakt was. Mevrouw Spruit keek de vogel op de stoel tegenover haar peinzend aan. "Zo, dus jij bent een duif…", zei ze langzaam. "Je bent wel groot, maar een stuk kleiner dan vannacht." Er groeide een glimlach op haar gezicht. Ze bekeek de vogel eens wat beter.
Wat tot nu een grijze klomp had geleken bleek best veel details te hebben. Hij had grappige bolle wangetjes. De blik in het robijnrode kraaloog was vragend en hooghartig tegelijk. Het lange lichaam was van een heel zacht grijs. ‘Waarschijnlijk is dat duifgrijs’, dacht mevrouw Spruit scherp. Over de vleugels liepen twee antracietkleurige verticale banden en ook de punten van de lange staart hadden die kleur. Er zat bovendien nog wat roze in het grijs. De poten ten slotte waren van een bloot rood. Eigenlijk, zo moest mevrouw Spruit zichzelf bekennen, was het heel geen lelijke vogel.
In haar hoofd was intussen een plannetje gegroeid. Ze zou de vogel voorlopig met rust laten. Veel keus had ze ook niet. Na Tweede Kerstdag zou ze wel een of andere dienst bellen. "Luister, meneer Duif", begon ze. Geen idee waarom ze hem ‘meneer Duif’ noemde; het kwam er zomaar uit. "Luister. Ik maak nu mijn lijstje af - gelukkig is de super op zondag open -, dan ga ik een paar boodschapjes doen en jij haalt geen fratsen uit. Je blijft daar netjes zitten tot ik terug ben." Inwendig moest ze om zichzelf lachen; alsof die vogel van plan leek de benen de nemen!
Mevrouw Spruit schoof met haar stoel naar de tafel en trok het boodschappenbriefje naar zich toe. Ze maakte de roombote af en schreef op de volgende regel 1 kalkoenpasteitje. Ze aarzelde en keek naar meneer Duif. Een kalkoen was eigenlijk ook een soort vogel, toch? Ze kraste het kalkoenpasteitje door en schreef ernaast kalfspasteitje. Onder de pasteitjes schreef ze 1 flesje witte zoete wijn. "Doe maar raar, Spruit", lachte ze. En ten slotte schreef ze op de laatste regel 1 zakje of doosje vogelvoer. Ze wist dat de super kattenvoer verkocht, dus waarom geen vogelvoer? "Je lust vast geen kalfspastei", zei ze tegen de vogel.
Eerste Kerstdag sloeg het weer om, het waaide hard en het regende aan één stuk. Toen mevrouw Spruit gister van boodschappen terug was gekomen had de vogel nog steeds op de stoel gezeten. Achter de stoel lag een hoopje witgrijze poep. Mevrouw Spruit had er een krant overheen gelegd. Op het aanrecht had ze een kommetje met water gevuld en daarnaast een kommetje met een klodder vogelpindakaas. Al het andere vogelvoer was uitverkocht geweest. Daarna had ze het licht uitgedaan en de keukendeur dichtgetrokken. In de woonkamer was ze in haar luie fauteuil voor de televisie in slaap gevallen. Laat in de nacht was ze wakker geschrokken en slaapdronken naar haar bed verhuisd.
Pas vroeg in de middag werd ze opnieuw wakker. Ze deed extra lang over haar badkamerritueel. Pas toen ze geen excuus meer voorhanden had ging ze de keuken binnen. Het kommetje water lag om, de pindakaas was onaangeroerd en de vogel was weg. Op de krant lag verse poep. Mevrouw Spruit had de moed niet om in het gootsteenkastje te kijken. Ze ging thee zetten. Aan tafel, haar handen losjes rond het warme glas thee, keek ze wat glazig rond. De buitendeur was nog steeds op slot. Het drong vaag tot mevrouw Spruit door dat ze de doos niet had opgeruimd. De afdruk op het keukenraam was bijna verdwenen. De regen natuurlijk. Het roesje langs de rand van de kap boven het gaskomfoor bewoog lichtjes. Daar zat hij! Op de rand van de kap, tussen de emaillen groene voorraadbussen. Door de poten gezakt, zijn kop bijna helemaal in het opgezette lijf getrokken, de kraalogen gesloten. Mevrouw Spruits hart sprong op. Jawel: haar hart sprong op!
"Dut jij maar lekker door, meneer Duif", fluisterde ze. Op haar tenen scharrelde ze door de keuken. Rommelde wat in de koelkast, trok voorzichtig het een en ander uit een keukenkastje, dekte de tafel met het papieren laken dat ze in de super had gekocht – het was rood met gouden sterren – en zette een kandelaar-met-kaars in het midden. De kandelaar was goudkleurig, de kaars rood. Daarna ging ze de keuken uit, ze deed de deur achter zich dicht. In de woonkamer zette ze de tv aan. Ze liet zich in haar luie stoel zakken en zei: "Zo Spruit, dat is dat." Ze wist zelf ook niet precies wat ze daarmee bedoelde.
Om zes uur precies ging mevrouw Spruit terug naar de keuken. De vogel zat nog steeds tussen de groene voorraadbussen. Maar hij was wakker. Hij leek nieuwsgierig de bewegingen van mevrouw Spruit te volgen. Die had een bord gepakt en op tafel gezet – bestek ernaast, plus een rood servetje. Uit de koelkast nam ze de kalfspastei. Die kwam naast de kaars te staan.
Ze wilde al gaan zitten, maar bedacht zich. Ze vulde het kleine kommetje dat nog op het aanrecht stond met vers water en zette het samen met een grotere kom aan de andere kant van de tafel. Uit een van de bovenkastjes nam ze een doos. Pas dan ging ze zitten. Ze boog naar voren en strooide flink wat uit de doos in de kom. De doos zette ze aan de andere kant van de kaars. Meergranen muesli stond erop. Met veel geklapper kwam plots de vogel naar beneden. Hij ging niet op de stoel, maar op de rand van de kom zitten en begon schielijk in de muesli te pikken. Opnieuw sprong mevrouw Spruits hart op.
"Nou meneer Duif, daar zitten we dan. Ik moet zeggen, ik heb wel eens een slechtere kerst gehad. In elk geval een saaiere." Mevrouw Spruit lachte en hief haar glaasje zoete witte wijn. "Gelukkig Kerstfeest. Proost!" Het kaarsvlammetje flikkerde even op in het wijnglas en in het onbewogen oog van meneer Duif.