Geplaatst op 28 maart 2014
De nachtegaal houdt zich schuil in een laag en dicht struweel, bij voorkeur bestaand uit doornstruiken en brandnetels. Als je hem al te zien krijgt, is het een onopvallend vogeltje, iets groter dan een roodborst. Hij heeft een groot zwart oog, een bruine rug, een roodbruine staart en een grijze buik en keel. Maar een gouden keeltje!
De zang van de nachtegaal klinkt als een klok. Hij zingt in vloeiende, zeer krachtige tonen, waarvan je je bijna niet kunt voorstellen dat die door zo’n klein vogeltje worden voortgebracht. Het mooist is het crescendo van slepende duu-duu-duu’s dat met een paar schallende tjuk-tjuk’s wordt afgesloten.
Al in de oudheid werd de zang van de nachtegaal geroemd. De Griekse blijspeldichter Aristophanes (vijfde eeuw voor Christus) schreef de komedie ‘De Vogels’, waarin de hop ‘vrouw nachtegaal’ oproept te gaan zingen in ‘tonen perelklaar als dauw (die) uw gouden keel ontgorgelen’ (vertaling: De Waele, 1953). Het is, weten wij nu, uiteraard het mannetje dat zingt.
De nachtegaal zingt zowel ’s nachts als overdag, altijd verborgen in het lage struikgewas. Hij nestelt ook laag in de struiken, soms zelfs op de grond. Hij voedt zich met op de grond levende insecten, spinnetjes en slakken. In mei worden vier of vijf olijfbruine eieren gelegd die gedurende twee weken worden bebroed. In september trekt de nachtegaal weer naar Afrika, waar hij overwintert.
De nachtegaal geldt als de definitieve lentebode. Talloze dichters hebben de diepe emotie onder woorden gebracht die ze voelden als ze een nachtegaal hoorden zingen. In het gedicht ‘De Nachtegalen’ geeft J.C. Bloem weer hoe troostend de zang van de nachtegaal kan zijn:
Ik heb van ’t leven vrijwel niets verwacht,
’t Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen.
Wat geeft het? – In de koude voorjaarsnacht
Zingen de onsterfelijke nachtegalen.