Geplaatst op 25 januari 2016
"Dit onderzoek kwam eigenlijk toevallig tot stand", vertelt Fokkema. "Tijdens een veldcollege moesten we studenten leren hoe je de osmolariteit, het vezelgehalte en het zoutgehalte van planten kunt bepalen. Daarbij merkten we dat de planten die volgens eerder onderzoek veel werden gegeten door rotganzen, zoals zeeweegbree en ook gewoon kweldergras, wél een hoge osmolariteit hebben, maar géén hoog zoutgehalte."
Planten moeten zich in een zout milieu beschermen tegen ‘osmotische uitdroging’. Dat kunnen ze alleen maar doen door hun eigen osmotische waarde te verhogen, dus door opgeloste stoffen in hun cellen op te nemen. Dat kunnen zouten zijn, maar ook suikers. Fokkema: "Welke stoffen een plant opneemt hangt van de soort af. Zeeweegbree en zeegras zijn relatief zoet, terwijl bijvoorbeeld zeekraal uitgesproken zout is. Dat blijkt nu dus vergaande consequenties te hebben voor de begrazing door rotganzen."
De voorkeur van de rotgans voor de ene of de andere plant is in het verleden al door anderen gemeten, vertelt Fokkema. "Door de telescoop kun je vaak al zien welke planten ze eten. Daarnaast is ook in de uitwerpselen gekeken naar de onverteerbare celwanden. Daaraan kun je ook goed herkennen wat het dieet was. Tenslotte zijn ook gebiedjes uitgerasterd, zodat de ganzen de vegetatie niet konden begrazen. Dan bleek er ineens heel veel zeeweegbree op te komen, wat elders dus blijkbaar werd kort gehouden door de grazende vogels. In ons eigen onderzoek hebben we bovendien geconstateerd dat we in plantengemeenschappen met zoete soorten veel keutels vonden, en in stukken met zoute planten juist weinig keutels van rotganzen."
Planten kunnen op verschillende manieren ‘osmotische stress’ ervaren, niet alleen door veel zout in het milieu, maar ook door droogte. "Daarom zie je dat ook planten op bijvoorbeeld de Serengeti, in Afrika, zich wapenen door extra opgeloste stoffen in hun cellen op te nemen", aldus Fokkema. "Maar niet alle dieren hebben vervolgens dezelfde voorkeuren voor planten die extra suikers opnemen in plaats van zouten. In droge gebieden in Afrika zie je juist dat dieren als gnoes een voorkeur hebben voor zoute gewassen, waarschijnlijk om hun eigen zoutgehalte op peil te houden." Deze bevindingen hebben verschillende consequenties voor wetenschap, beheer en bescherming, stelt de onderzoekster. "Tot nu toe dachten biologen vooral in termen van eiwitgehalte, als het over interessante of minder interessante gewassen ging voor ganzen. Uit ons onderzoek blijkt dat dit feitelijk nauwelijks interessant is. Een plant kan nog zo’n hoog eiwitgehalte hebben, als hij daarnaast ook heel zout is vreet de rotgans hem niet. Ook het vezelgehalte was van ondergeschikt belang voor de ganzen."
Het onderzoek is volgens Fokkema ook een steun in de rug voor beheerders die de diversiteit in hun kwelders willen behouden. "Op lage kwelders vindt je veel zeekraal, één niveau daarboven meer weegbree en zeegras, terwijl je dat op de hoge kwelders juist minder vindt. Die successie van lage naar hoge kwelders moet je dus behouden als het om steun voor de rotganzen gaat."
Bij de bescherming van rotganzen is het ook belangrijk om goed naar dit soort subtiele voedselvoorkeuren te kijken, stelt Fokkema. "Het maakt de vogels duidelijk uit! Waarschijnlijk hebben ze een verhoogde behoefte aan suikers om hun extreme trektochten te kunnen ondernemen. Je kunt dus niet zomaar zeggen dat de vogels wel ergens anders kunnen grazen als een gebied niet langer beschikbaar is. Het ene gebied is het andere niet!"