Door
Lars Soerink
Geplaatst op 15 oktober 2020
Al decennialang wordt geprobeerd het leefgebied van weidevogels te verbeteren. Dat gebeurt door agrarisch natuurbeheer in combinatie met natuurreservaten, bijvoorbeeld met aangepast maaibeheer of de aanleg van plas-dras-gebieden.
Het succes van deze maatregelen is helaas beperkt. De landelijke aantallen van weidevogels als kievit, grutto en wulp gaan al jaren achteruit. De toegenomen predatie onder weidevogels zou hier aan bij kunnen dragen. Eerder onderzoek heeft laten zien dat predatie een complex probleem is waar veel verschillende soorten predatoren bij betrokken zijn. Ook kan predatie niet los gezien worden van andere oorzaken van het verlies aan weidevogels.
Om een feitelijk beeld te schetsen van het predatieprobleem hebben onderzoekers van Sovon met ondersteuning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Vogelbescherming Nederland een aantal openstaande vragen onderzocht.
Hierbij is niet alleen gekeken naar de rol van de verschillende predatoren, maar ook naar de samenhang met de kwaliteit van het leefgebied. De onderzoekers hoopten antwoord te krijgen op de volgende vragen:
Bij het beantwoorden van deze vragen, richtten de onderzoekers zich specifiek op vijf weidevogels: scholekster, kievit, grutto, wulp en tureluur.
De belangrijkste predatoren van de legsels van weidevogels zijn de hermelijn, steenmarter en vos, al zijn de regionale verschillen groot. Zo komen hermelijnen vooral voor in laag-Nederland, terwijl steenmarters zich beperken tot het noordoosten van het land. Vliegende predatoren roven relatief weinig eieren uit legsels, maar bruine kiekendief, zilvermeeuw, buizerd en raaf worden wel als bedreigend door de weidevogels ervaren. Waarschijnlijk niet zo zeer vanwege eierroof, maar meer vanwege de roof van kuikens.
Ja. Alle vijf soorten die de onderzoekers tussen 2004 en 2018 hebben gevolgd, verloren gemiddeld een derde van de legsels aan predatie.
De wulp werd het hardst getroffen: deze vogel verloor gemiddeld de helft van de legsels door predatie in die periode en liet de grootste toename in predatieverlies zien: van 40 procent in de eerste naar 75 procent in de laatste vijf jaar.
Er is echter een grote variatie tussen verschillende typen landschap. In de oude zeekleigebieden van Zuid-Nederland was het verlies ongeveer 12 procent. Daartegenover staan de beekdallandschappen van Oost-Nederland, waar meer dan de helft van de nesten gepredeerd werd. Ten opzichte van twintig jaar geleden zijn vooral in Friesland en Groningen de predatieverliezen toegenomen.
Wat is de verklaring van de grote verschillen in predatie tussen gebieden in Nederland? Hiervoor keken de onderzoekers onder andere naar hoe intensief het land gebruikt wordt, hoe hoog het grondwater staat en hoe ver de weidvogels van de bebouwde kom broeden.
In het algemeen is de kans op het voorkomen van predatoren kleiner als de omgeving meer open is, verder verwijderd is van de bebouwde kom en minder intensief benut wordt. Hoog grondwater en meer wegen hebben juist een tegenovergesteld effect.
Dat hoge grondwater heeft even toelichting nodig; want vernatten van weidevogelleefgebied is en blijft de eerste te nemen maatregel, als het gaat om goed leefgebied bieden voor weidevogels.
Sovon legt het als volgt uit: "Er zijn verschillen tussen de landschapstypen. Zo correleert verhoging van het waterpeil in sommige landschapstypen met een toename van het aantal predatoren, terwijl dit in andere landschapstypen juist een tegenovergesteld effect kan hebben. Een gemiddeld waterpeil van bijvoorbeeld 80 cm onder het maaiveld in een bepaald landschapstype kan bij verhoging naar 60 cm onder het maaiveld de leefomstandigheden voor een bepaalde predator verbeteren. Bijvoorbeeld doordat prooidieren in dichtheid toenemen dan wel beter bereikbaar worden. Het is dan ook niet voor Nederland als geheel te zeggen welk landschapsbeheer de aantallen predatoren kan beperken. Daarvoor is maatwerk op gebiedsniveau nodig."
Over het algemeen zijn grotere vogelpopulaties weerbaarder voor predatie, al lijkt die vlieger niet op te gaan voor de tureluur. Opvallend is dat de aanwezigheid van kieviten andere vogels beschermt tegen predatie, doordat ze roofdieren behoorlijk fel proberen te verjagen.
Op sommige plaatsen in Nederland worden predatoren gevangen, of geschoten. De hoop is dat hiermee legsels, kuikens en adulten niet gegrepen worden. Overigens is dit alleen toegestaan bij de vos en de zwarte kraai, en in Friesland op proef met steenmarters. Het effect van vossenafschot lijkt beperkt te zijn. Het kan werken als er gericht wordt gejaagd op vossen in de juiste periode van het jaar (februari-mei) en de jachtinspanning in het hele gebied gelijk en groot is.
Een alternatief om legsels te beschermen is het afrasteren van gebieden. In broedgebieden waar een hek met schrikdraad omheen stond, ging slechts zeven procent van de legsels verloren door predatie, terwijl dit in controlegebieden 78 procent was.
In één gebied werden vossen voorafgaand aan, en tijdens het broedseizoen afgeschoten. Dit beperkte de predatieverliezen wel enigszins. Toch ging hier nog 63 procent van de legsels verloren. Bekend is dat op plekken waar vossen geschoten worden andere predatoren weer meer kansen krijgen.
De resultaten van dit onderzoek geven belangrijke inzichten om weidevogels te beschermen tegen een te hoge predatiedruk. Voor de inrichting van weidevogelgebieden is het vooral belangrijk dat ze van voldoende omvang zijn. Een omvang van 250 hectare is een absoluut minimum, maar een gebied dat tien keer zo groot is, zou in de praktijk het minimum moeten zijn volgens de onderzoekers.
Om het predatierisico binnen het kerngebied te beperken, kan dit gebied het beste worden uitgerasterd. Dat valt bij een omvang van minimaal 250 hectare niet mee. Toch is het belangrijk om een zo groot mogelijk gebied te omrasteren. Dat voorkomt een sterke concentratie van broedvogels, wat juist een grote aantrekkingskracht op predatoren zou hebben. Om dit gebied heen zou bovendien een bufferzone van een kilometer breed moeten liggen, waarin het beheer dusdanig is dat het minder aantrekkelijk is voor predatoren.
Het broedgebied zelf moet voldoende variatie bieden voor de weidevogels. Een hoge grondwaterstand die het mogelijk maakt dat er een afwisseling van hoge en lage, open en gesloten vegetatie is, bestaande uit een mengsel van grassen en kruiden, waardoor de vogels voldoende mogelijkheid hebben zich te verschuilen en voedsel te vinden voor de jongen.
Pas als aan die voorwaarden is voldaan, kan aanvullend beheer van predatoren een toegevoegde waarde hebben. De onderzoekers ontwikkelden hiervoor een beslisboom die kan helpen de juiste stappen te zetten.
Als de beslisboom van de Sovon-onderzoekers wordt doorlopen, kan de conclusie zijn dat al aan alle voorwaarden is voldaan. Dan is aanvullend predatiebeheer nodig en moet het regulier onderdeel zijn van het dagelijks beheer om het leefgebied te verbeteren, tot het moment dat de verhouding tussen predatoren en weidevogels weer in evenwicht is. Dan kan de weidevogelpopulatie zich weer in voldoende mate verdedigen.
In dat geval is het zaak om een actieplan te maken voor het beheren van de predatoren, en het in beeld brengen van potentiële predatoren. Dit is belangrijk, omdat bekend is dat bij het bestrijden van de ene predator die plaats maakt voor de andere. Vogelbescherming wil op gebiedsniveau meedenken op basis van een doorlopen beslisboom en monitoringgegevens van kuikenoverleving en de lokale predatorenpopulatie.
Vogelbescherming stelde factsheets samen op basis van alle onderzoeken in binnen- en buitenland. Gratis, voor iedereen die betrokken is of meer wil weten over weidevogels.
Lees nieuws en de mooiste artikelen op onze site. En ontvang maandelijks een selectie van de beste artikelen in je mail.