Door
Ruud van Beusekom
Vogelbescherming Nederland
Geplaatst op 18 oktober 2017
Bijeneters worden steeds vaker in Nederland vastgesteld. Niet alleen als doortrekker tijdens weersituaties met zuidelijke en zuidoostelijke warme winden, maar ook als broedvogel. Hoewel dit deels een effect is van toegenomen waarnemeractiviteit, is de uitbreiding van het verspreidingsgebied een feit. Zo is er sinds 2010 elk jaar gebroed in Nederland. Met een record van 12 broedparen in 2015.
In 2017 bleef de teller echter staan op vijf broedparen. Een in Zeeland en vier in Limburg. “Het Nederlandse zeeklimaat blijft toch lastig voor een insecteneter als de bijeneter”, aldus Hilbert Volkerts van de Werkgroep Bijeneters Nederland. “Maar desondanks is de bijeneter een vaste broedvogel in Nederland geworden. Het broedgebied is in twintig jaar tijd meer dan 800 kilometer naar het noorden opgeschoven en daar hoort Nederland dus nu bij. En hoewel er afgelopen twee jaar maar vijf nesten waren bij ons, was het aantal uitgevlogen jongen goed. Het paar in Zeeland had 3 uitgevlogen jongen. En in Limburg werden er 13 jongen groot.”
Niet alleen in Nederland ook in Noord-Frankrijk, Denemarken en Duitsland nemen de aantallen broedparen toe. Volkerts: “Vooral in Duitsland gaat het nog steeds in rechte lijn omhoog. Vorig jaar steeg het aantal broedparen daar met 30 procent naar maar liefst 2100 paren!”
De beschikbaarheid van voldoende insecten en nestgelegenheid, zijn de belangrijkste elementen in de ecologie van de bijeneter in de broedtijd. De bijeneter leeft van een breed scala aan insecten. Angeldragende insecten zoals honingbijen, hommels en sociale wespen van het geslacht Vespa (waartoe de algemene gewone en Duitse wespen behoren) vormen een groot aandeel van het dieet. Bijeneters hebben ook een voorkeur voor deze groep. Maar libellen, kevers, vlinders en vliegen worden ook veel gegeten.
Een Slowaakse voedselstudie toonde de aanwezigheid van 162 soorten insecten uit 48 families en 9 ordes in het dieet aan. In het noordelijk deel van het verspreidingsgebied wordt veel op hommels gefoerageerd, zoals ook in Nederland werd vastgesteld. Het voedselspectrum reflecteert uiteindelijk vooral de beschikbaarheid op een locatie en in die zin toont de bijeneter zich een opportunist.
In Europa broeden bijeneters voornamelijk in de mediterrane, submediterrane en steppe zones van Zuid- en Zuidoost-Europa, met de grootste populaties in Rusland, Spanje, Oekraïne en Turkije. De 21 °C juli-isotherm wordt gezien als limiterend voor de verspreiding. Ten zuiden van deze lijn broeden bijeneters in open tot halfopen landschappen, met een aanbod van veel zitposten om vanaf te jagen. Ze zijn het algemeenst in zonnige, warme gebieden met extensieve landbouw en bloemrijke graslanden. Vaak is er water aanwezig in het broedgebied. Binnen dergelijk geschikt habitat zijn nestwanden nodig om te broeden.
Deze nestwanden zijn binnen het verspreidingsgebied het meest bepalend voor de aanwezigheid van broedende bijeneters, meer nog dan de aanwezigheid van insecten. Overigens: ‘nestwand’ is een rekbaar begrip. Soms broeden bijeneters ook op een nagenoeg vlakke grond met een zeer flauwe helling, zoals in zandige wegbermen. Bijeneters broeden overigens vrijwel nooit op dezelfde plaatsen als oeverzwaluwen, die in bodems broeden met een veel grovere partikel structuur. Bijeneters prefereren fijner zand of leem.
Hoewel de bijeneter geen liefhebber is van zeeklimaat, kan het verspreidingsgebied op grond van de verwachte klimaatveranderingen zich uitbreiden naar het noordwesten. Tot in de hele zuidoostelijke helft van Nederland, Zuid-Engeland en het zuiden van Scandinavië. Warm voorjaarsweer met zuidelijke en oostelijke winden zullen steeds vaker optreden in Nederland en ook ten zuiden van ons land. Dit is gunstig trekweer en resulteert in een vroeg opbloeiend insectenleven, waardoor bijeneters steeds vaker in de verleiding komen om door te vliegen naar het noorden.
Feit blijft dat de combinatie 'grote insecten-Nederland' al een tijd lang geen gelukkige is. Toch bewijzen de Nederlandse broedgevallen dat geschikte, insectenrijke omstandigheden zich nog steeds voordoen. Bijeneters blijken zich in Nederland een heel broedseizoen te kunnen redden, waarbij ze naar gelang het weer en de periode zich voeden met steeds weer andere voedselbronnen. De diversiteit van het insectenleven in de tijd en ruimte, waarbij tijdens het voorjaar en zomer steeds weer andere prooidierpopulaties pieken, is daarbij cruciaal. Omdat bijeneters steeds maar één insect per keer aanbrengen is een overvloed aan grote insecten wel belangrijk. Maar zoals gezegd: dat kunnen ook hommels en libellen zijn en die komen in Nederland veel voor.
In het reguliere verspreidingsgebied is vooral nestgelegenheid de beperkende factor. Moeten we daarom, analoog aan oeverzwaluwwanden, nu in Nederland ook gaan denken aan ‘bijeneterwanden’? Dat is nog overdreven, maar bij het beheer van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden is het niet zo gek om aan de noden van bijeneters te denken, vooral daar waar het leefgebied verder erg geschikt is.
De beste kansen liggen in grote natuurgebieden, omdat landbouwgebieden te weinig voedsel te bieden hebben. Dynamiek is wederom het sleutelwoord. Dynamiek van zoet water in beek- en riviersystemen kan zorgen voor geschikte, natuurlijke nestwanden. Op de ene plek kan dan een kolonietje oeverzwaluwen ontstaan, op de andere plek kan zomaar een kolonie bijeneters zich vestigen. Dit is geen dagdromerij, want tot nu toe weten bijeneters ons steeds weer te verrassen door op geheel onverwachte plekken op te duiken.