Door
Theunis Piersma
hoogleraar Trekvogelecologie
Geplaatst op 1 september 2014
Maar om te begrijpen ‘wat loont’, moet je als bioloog natuurlijk wel de hele levensgang meenemen, ook het dieet in de broedgebieden. Daar, op de toendra, leven rosse grutto’s en kanoeten van vliegen, langpootmuggen en spinnen. Bij het vangen van zulk kruipend spul zit een hele lange snavel misschien wel in de weg.
De afgelopen jaren heeft Sjoerd Duijns als promotie-onderzoeker het dieet van doortrekkende en overwinterende rosse grutto’s in kaart gebracht. Mannen en vrouwen eten beide veel wormen, maar waar de mannetjes vooral kleine wormen eten, gaan de vrouwen voor de grote diepe wadpieren. Logisch, want bij rosse grutto’s (en trouwens ook bij grutto’s en kanoeten), hebben vrouwen de langste snavels.
Nou zitten wadpieren ’s winters nog dieper dan ’s zomers. Rosse grutto’s zouden in de koudste maanden dus eigenlijk een langere snavel moeten hebben, maar dat gaat niet. Eenmaal volgroeid veranderen snavels niet meer van lengte. De nodige flexibiliteit zit in het gedrag. Uit de talloze metingen van in de Waddenzee gevangen rosse grutto’s blijkt dat midden in de winter alleen de langsnavelige vrouwen overblijven; kortsnavelige vrouwen zijn vertrokken naar Frankrijk en de Britse eilanden. Daar leven de wormen inderdaad wat ondieper.
De vele rosse grutto’s die doorvliegen naar de wadden van West-Afrika moeten het zonder wadpieren stellen. Verklaart dat waarom die rosse grutto’s, mannen én vrouwen, wat kleiner zijn dan hun seksegenoten in Europa? Of is het effectief vangen van toendra-insecten de reden dat de mannetjes, en de West-Afrikaanse overwinteraars, kortere snavels hebben?