Door
Theunis Piersma
hoogleraar Trekvogelecologie
Geplaatst op 5 september 2016
Bij ons onderzoek aan trekvogels voelen wij ons ook vaak topsporters. We moeten ons werk geconcentreerd doen en lang volhouden. Veldwerk is eigenlijk altijd moeilijker dan gedacht en de nieuwste technieken haperen op cruciale momenten. De vogels lopen bovendien veel risico’s. Als ze dan ineens van onze radar verdwijnen komt er een einde aan een levensverhaal dat nog maar net begonnen was.
Om te ontdekken hoe en waar trekvogels in de problemen komen als er ergens op de trekroute wat fout gaat – een vroeg of juist laat voorjaar, een inpoldering of een overbevissingsincident – zetten we steeds vaker kleine satellietzenders in. Aangebracht als heuptasjes of rugzakjes, kunnen we met deze zenders de vogels over de hele wereld volgen. De zenders zijn inmiddels zó goed dat het verdwijnen van hun signaal eigenlijk altijd betekent dat de betreffende vogels gesneuveld zijn.
Maar voor kanoeten waren de satellietzenders nog wat te groot. Totdat we ineens een zender van twee gram cadeau kregen. Of wij dit prototype wilden testen? Paula mocht met die eer gaan strijken. Nadat we haar hadden gevangen, verbleef ze tien dagen bij ons op Texel. Daarna lieten we haar los en ze keerde prompt met haar rugzakzender naar Griend terug. Half mei vertrok ze naar IJsland. Daar tankte ze bij en maakte ze een verkenningsvlucht over de Groenlandse IJskap. Ze vertrok opnieuw en stak de ijskap dwars over naar Ellesmere Island, in het uiterste noordoosten van Canada.
Omdat ze drie weken niet van haar plek kwam heeft ze er vast gebroed. Eind juni verkaste ze naar een ander stuk toendra, om half juli – in één lange vlucht over ijskap en oceaan – naar de Waddenzee terug te keren. Zo bevestigde Paula in één zomer een halve eeuw aan veronderstellingen: kanoeten (1) trekken over de Groenlandse IJskap, (2) vetten op de toendra op, en (3) kunnen vanaf het poolgebied in één ruk naar de Waddenzee terugvliegen.