Door
Harm Dotinga
Medewerker Vogelbescherming
Geplaatst op 17 december 2020
Vogelbescherming onderschrijft het doel van het Klimaatakkoord van Parijs, waarin is afgesproken om de opwarming van de aarde te beperken tot minder dan 2°C ten opzichte van het pre-industriële tijdperk, met als streven een opwarming van niet meer dan 1,5°C. Dat is ook in het belang van vogels, omdat de klimaatcrisis een grote bedreiging voor ze vormt. Om dat doel te bereiken moeten fossiele brandstoffen op de kortst mogelijke termijn worden vervangen door hernieuwbare energiebronnen, waaronder windenergie.
Vogelbescherming is voorstander van windenergie, maar wel onder de voorwaarde dat negatieve effecten op vogels en andere kwetsbare soorten worden geminimaliseerd. De keuze voor windparken moet te allen tijde onderdeel zijn van een integrale aanpak, waarin duurzame energieopwekking en energiebesparing in samenhang worden bekeken én waarin windenergie onderdeel is van een pakket aan maatregelen. Gevoeligheidsanalyses, (strategische) milieueffectrapportages, zorgvuldige ruimtelijke planning en natuurtoetsen moeten de basis vormen van alle windparkinitiatieven.
Windturbines én hoogspanningsverbindingen brengen risico’s mee voor vogels en andere diersoorten zoals vleermuizen. Deze risico’s verschillen aanzienlijk per soort. De negatieve effecten op vogels zijn onder te verdelen in:
De mate waarin deze effecten optreden hangt af van de vogelsoort, de locatie, de periode (dag of nacht, seizoen), de weersomstandigheden en de getroffen maatregelen om deze effecten te voorkomen of te beperken.
In Nederland komen verspreid over het jaar meer dan 400 vogelsoorten voor en lang niet alle soorten lopen een even groot risico op sterfte, habitatverlies en/of barrièrewerking door windturbines en hoogspanningsverbindingen. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn tijd van het jaar (trekvogel, broedvogel, wintergast), maar ook bijvoorbeeld lichaamsgewicht en vlieghoogte.
Een aantal vogelsoorten is geïdentificeerd als het meest kwetsbaar voor aanvaringen en habitatverlies op land en op zee. Daarbij is vooral gekeken naar mogelijke effecten op de gehele populatie. Die zijn vaak het grootst bij soorten met een lage reproductie. Extra kwetsbaar zijn bedreigde en achteruitgaande soorten, omdat de populaties daarvan al onder druk staan of klein zijn.
Belangrijk om te beseffen dat de effectbeoordelingen grotendeels theoretische inschattingen zijn, omdat er nog veel onbekend is over de aantallen slachtoffers en de daadwerkelijke effecten op populatieniveau. Dat geldt ook voor de cumulatieve (totale) effecten van alle bestaande en geplande windparken en hoogspanningsverbindingen. In de praktijk hanteert men verschillende rekenmethodes om die effecten in te schatten. Uit onderzoek blijkt dat de gevolgen voor vogelpopulaties daarbij kunnen worden onderschat.
De meest kwetsbaarste soorten (broedvogels en niet-broedvogels) voor directe aanvaringen met windturbines op land zijn roofvogels en uilen. Andere gevoelige families zijn leeuweriken, ooievaars, kieviten en plevieren, kraanvogels en meeuwen. Het risico op aanvaringen met hoogspanningslijnen is relatief het grootst voor reigers, kieviten, plevieren, uilen, strandlopers, snippen en meeuwen.
Weidevogels en andere soorten van open land zijn het gevoeligst voor habitatverlies als gevolg van de aanleg van energie-infrastructuur, omdat ze uitwijken voor hoog opgaande structuren in het open landschap waar ze broeden. De verstoringsafstanden van hoogspanningslijnen en -masten lopen voor de verschillende weidevogelsoorten en masttypen sterk uiteen.
Het is bekend dat veel trekvogels gevoelig zijn voor aanvaringen met windturbines en hoogspanningsverbindingen. Trekvogels vliegen in het voorjaar en najaar massaal tussen hun broedgebieden en overwinteringsgebieden. Zij lopen dan een aanzienlijk risico om in aanvaring te komen met windturbines en hoogspanningsverbindingen in of nabij hun vaste trekroutes, vooral ’s nachts en bij ongunstige weeromstandigheden (tegenwind, mist, regen).
Verschillende zee- en kustvogels staan te boek als kwetsbaar voor windparken op zee. Het is bekend dat drieteenmeeuw, grote jager, grote mantelmeeuw, kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw erg gevoelig zijn voor aanvaringen, terwijl echte zeevogels als jan-van-genten, zeekoeten, alken en (alle soorten) duikers windparken vermijden.
Veel landvogels migreren op grote hoogte over zee en zijn daarmee niet of minder kwetsbaar voor windparken op zee. Trekvogels vliegen echter lager bij ongunstige weersomstandigheden en lopen dan een aanzienlijk risico om in aanvaring te komen met windturbines. Op zee behoren soorten als de bergeend, drieteenstrandloper, kanoet, kleine zwaan, rotgans, spreeuw, wulp en zwarte stern tot de meest kwetsbare soorten onder de trekvogels.
Deze kwetsbare vogelsoorten op zee kwamen naar voren in het onderzoek van het Windenergie op zee ecologisch programma (Wozep) en het bijbehorende Kader Ecologie en Cumulatie (KEC).
Dit kan door het treffen van zogeheten mitigerende maatregelen. Mitigerend staat voor het (gedeeltelijk) voorkomen of verzachten van negatieve effecten. Dan gaat het dus niet alleen om aanvaringsslachtoffers, maar ook om habitatverlies en barrièrewerking.
De belangrijkste mitigerende maatregel is een zorgvuldige locatiekeuze. Dat betekent dat windparken en hoogspanningsverbindingen op plaatsen moeten komen waar zij de minste vogelslachtoffers maken en niet leiden tot een verlies aan leefgebied en/of geen barrièrewerking tot gevolg hebben. Gelet op de hoge risico’s voor een aanzienlijk aantal vogelsoorten ligt het voor de hand om uit voorzorg natuurgebieden en andere belangrijke leefgebieden van vogels zo veel mogelijk te vermijden.
Het opstellen van gevoeligheidskaarten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om de meest risicovolle gebieden te vermijden en geschikte gebieden te vinden voor energieopwekking met de laagste risico’s voor vogels.
Sovon Vogelonderzoek Nederland heeft een nieuwe landelijke windenergie gevoeligheidskaart voor vogels opgesteld. Deze kaart actualiseert de nationale windmolenrisicokaart die in 2009 is opgesteld in opdracht van Vogelbescherming.
Sterfte van vogels door aanvaringen is daarnaast te beperken door technische oplossingen. Er kunnen bijvoorbeeld eisen worden gesteld aan de opstelling van het windpark, het aantal en de hoogte van de windturbines en stilstandvoorzieningen. Verschillende windparken werken al met stilstandvoorzieningen, zoals Windpark Krammer dat een automatische stilstandvoorziening heeft om aanvaringen met zeearenden en andere grote vogels te voorkomen.
De toepassing van stilstandvoorzieningen bij windparken op of nabij trekroutes kan het aantal slachtoffers onder trekvogels aanzienlijk beperken, vooral gedurende risicovolle weersomstandigheden. En vooral in pieken in de trek, dat zijn vaak maar enkele dagen per jaar. Met radar is dat aardig goed te voorspellen. De Universiteit van Amsterdam werkt aan een model om vogeltrek te kunnen voorspellen, zodat stilstand gebeurt op de beste momenten met het minste verlies aan energieopbrengst.
Er bestaan verschillende technische middelen om de zichtbaarheid van turbines en kabels te vergroten. Draadmarkeringen op hoogspanningslijnen kunnen aanvaringsslachtoffers aanzienlijk verminderen. Dat is van groot belang, omdat het aantal draadslachtoffers vele malen hoger is dan het aantal vogels dat tegen rotorbladen aanvliegt.
In Noorwegen is onderzocht of het zwart verven van een wiek van een windturbine helpt om het aantal aanvaringsslachtoffers onder vogels te verminderen. Het toepassen van deze maatregel leverde 70 procent minder vogelslachtoffers op. Uit de eerste resultaten van hetzelfde onderzoek in Nederland is er, in tegenstelling tot Noorwegen, geen effect van de zwarte wiek en is er geen reductie in het aantal vogelslachtoffers. Mogelijk komt hier eind 2024 na het tweede jaar effectmeeting verandering in. Er zijn ook verschillende bedrijven die windturbines zonder wieken ontwikkelen.
Vogelbescherming zet zich op veel fronten in voor een ‘natuurinclusieve’ energietransitie, waarbij negatieve effecten op vogels en andere kwetsbare soorten worden geminimaliseerd en tegelijkertijd de mogelijkheden om biodiversiteit te behouden en te herstellen worden gemaximaliseerd. Onze boodschap: groene energie die ten koste gaat van de natuur is niet groen.
Enkele voorbeelden van wat wij doen:
R. Buij et al, Kwetsbare soorten voor energie-infrastructuur in Nederland; Overzicht van effecten van hernieuwbare energie-infrastructuur en hoogspanningslijnen op de kwetsbaarste soorten vogels, vleermuizen, zeezoogdieren en vissen, en oplossingsrichtingen voor een natuurinclusieve energietransitie, Wageningen Environmental Research, Rapport 2883, 2018
Europese Commissie, Richtsnoeren betreffende windenergieprojecten en EU-natuurwetgeving, 2020
H. Dotinga, ‘Natuurinclusieve energietransitie: een potentiële oplossing voor de klimaatcrisis en de biodiversiteitscrisis?’ in: C. Backes, E. Brans en H.K. Gilissen, 2030: Het juridische instrumentarium voor mitigatie van klimaatverandering, energietransitie en adaptatie in Nederland, Vereniging voor Milieurecht, 2020, p. 245-266
R. May et al, ‘Paint it black: Efficacy of increased wind turbine rotor blade visibility to reduce avian fatalities’, Ecology and Evolution, 2020, nr. 16, p. 1–9
M.R. Perrow (ed.), Wildlife and Wind Farms, Conflicts and Solutions, 2017 (Volumes 1&2) and 2019 (Volumes 3&4), Pelagic Publishing, Exeter, UK
P. Schippers et al, ‘Mortality limits used in wind energy impact assessment underestimate impacts of wind farms on bird populations’, Ecology and Evolution, 2020, nr. 13, p. 1–14
Altenburg & Wymenga en Waardenburg EcologyProject, Onderzoek naar de effecten van een zwarte wiek bij windturbines
Vogels zijn er altijd en bijna overal. Ze bezorgen ons plezier en blijven ons verwonderen. Toch is de aanwezigheid van vogels niet vanzelfsprekend. Veel vogels hebben het moeilijk of dreigen zelfs uit ons land te verdwijnen. Help ook mee.
Lees nieuws en de mooiste artikelen op onze site. En ontvang maandelijks een selectie van de beste artikelen in je mail.