Door
Ruud van Beusekom
Vogelbescherming Nederland
Geplaatst op 15 september 2020
Op een drukke vogeltrekdag in oktober, terwijl de mezen en lijsters ons om de oren vliegen, kom ik tegelijkertijd met de directeur van het Vogeltrekstation aan in Wageningen. Henk van der Jeugd (1966) ziet er niet uit als een typische directeur. Het is zijn vrije dag en hij komt in een vogelaarskloffie op de fiets naar kantoor om mij te woord te staan. Nee, hij komt niet van de ringbaan, zegt hij lachend, maar dat had inderdaad wél zomaar gekund. Want dichtbij ringt hij regelmatig vogels op een zogenaamde CES-locatie, waarbij CES staat voor Constant Effort Site. Op de tientallen CES-locaties in ons land worden vogels gevangen en geringd op een gestandaardiseerde wijze, met het doel om meer te weten te komen over vooral broedsucces en overleving van onze gewone zangvogels. In het kloppend hart van het Vogeltrekstation, een modern en prettig kantoor met veel hout en grote ramen, raken we al snel in gesprek over onze gedeelde passie: vogeltrek en - onderzoek.
Hoe lang bestaat het Vogeltrekstation al? “De eerste vogel in Nederland werd geringd in 1911. Het ringwerk viel decennia daarna nog onder de verantwoordelijkheid van het Natuurhistorisch Museum in Leiden, het huidige Naturalis. In 1958 nam het Instituut voor Oecologisch Onderzoek (IOO, het huidige NIOO) dat werk over en werd de afdeling ‘Vogeltrekstation Arnhem’ opgericht. Met de Vogelwet van 1912 werd het vangen van vogels voor de consumptie verboden. Vele vinkenbanen en eendenkooien stopten, maar diverse andere werden omgevormd tot ringstations, waar voor wetenschappelijke doeleinden vogels werden geringd. Een voorbeeld is Vogelringstation Meyendel bij Wassenaar, daar zijn ze door blijven vangen. Veel andere vinkenbanen zijn eind jaren vijftig, begin jaren zestig heropend als vogelringstation, zoals in de duinen van Castricum.”
Is het nog steeds zo, dat een ring in een envelop slechts geadresseerd aan “VT Arnhem Holland” bij jullie aankomt? “Ja, dat was heel lang zo het geval, maar nu komt het bijna niet meer voor dat een ring over de post wordt verstuurd. Je kunt nu online je de ringgegevens invoeren en heel vaak zie je dan al gelijk waar een vogel is geringd of nog meer gezien is.”
Waarom heet het Vogeltrekstation nu officieel Centrum voor Vogeltrek en -demografie? “Dat komt omdat in de loop van de jaren de nadruk van het onderzoek minder op vogeltrek en meer op demografie is komen te liggen. Op de burgerlijke stand van de vogels dus: hoeveel jongen worden er groot, hoeveel overleven er, hoeveel vogels gaan er dood.
Voor demografisch onderzoek volstaat het traditionele ringen niet, want dan wil je vogels het hele jaar door of langer kunnen volgen. Van vogeltrek weten we inmiddels een heleboel, maar zeker niet alles. Het ringen is ook wat minder belangrijk geworden, omdat er veel nieuwe technieken om vogels te volgen zijn bij gekomen. Maar de naam Vogeltrekstation is ijzersterk en zo ingeburgerd dat we die nog wel gebruiken in de wandelgangen.”
Doen ringers de gevangen vogels alleen maar een ring om? “Nee zeker niet. Elke ringer probeert van een vogel zoveel mogelijk informatie te verzamelen over rui, gewicht, vleugellengte, leeftijd, geslacht e.d. Maar soms kan dat niet, want je wilt een vogel ook liefst zo snel mogelijk weer loslaten. Bijvoorbeeld als een vogel in slechte conditie is, of als het erg koud is. Of als er teveel vogels zijn gevangen en het allemaal te lang zou duren. Dan kan de ringer besluiten om niet alle maten te nemen.”
Zijn vogelringers eigenlijk professionals of amateurs? “We hebben nu rond de 570 goed opgeleide mensen met een machtiging om te ringen waarvan zo’n 100 professionele ringers. De rest bestaat uit vrijwilligers. We zouden niet zonder kunnen!
Vrijwel iedereen werkt gericht in grote onderzoeksprojecten van het Vogeltrekstation zelf of in kleinere, specifieke projecten van bijvoorbeeld universiteiten of individuele onderzoekers. Wij beoordelen projecten altijd goed voor er ringvergunningen worden verstrekt. Ringers van de oude stempel, die 'alles' mogen ringen zijn er steeds minder; die universele ringvergunningen worden niet meer afgegeven.
Dat wil niet zeggen dat het ‘vrije ringen’ geheel onbelangrijk is. Je wilt ook snel kunnen handelen als dat nodig is, bijvoorbeeld als er een invasie is van een bepaalde soort. Verder is het ook zo dat als je langdurige vangstreeksen hebt met veel data, je later met terugwerkende kracht bepaalde patronen kunt vaststellen waarvan je je niet bewust bent tijdens het verzamelen van de gegevens.”
Ringers moeten vaak vroeg hun bed uit. En het is hard werken om de netten uit te zetten, de administratie te doen, het terrein te onderhouden, et cetera. Waarom doen ze dat? “De plezierfactor is zeker belangrijk, er zijn in die zin overeenkomsten met vogelaars. Het is leuk om grote aantallen te vangen en het is spannend om te zien welke soorten je allemaal vangt en of er ook een zeldzaamheid bij zit. Het zijn zeker ook drijfveren om het vol te houden. Daar is niets mis mee, zolang het vangen van zeldzame vogels zoals die ene Siberische sprinkhaanzanger maar niet het doel op zich wordt. Want daar kunnen we wetenschappelijk niet veel mee. Ik kan pas iets doen met gegevens als ik er veel van heb.”
Is het ringerskorps niet aan het vergrijzen? “De gemiddelde leeftijd van ringers is nu 54, 55 jaar. Maar er is nu wel aanwas van ook jonge mensen, meer dan zeg tien, twintig jaar geleden. Ik merk het zelf goed aan ons ringstation hier in Wageningen, op de campus van de WUR. Het is natuurlijk wel makkelijk werven onder studenten, er komen continu nieuwe mensen aanwaaien. Sommigen zie je maar een of twee keer, maar anderen worden echt gegrepen door het ringwerk.”
Waar bestaat het ringwerk tegenwoordig vooral uit? “Steeds meer ringwerk wordt uitgevoerd voor projecten, vaak heel specifieke, soortgerichte projecten. Zoals het RAS-project (Retrapping Adults for Survival) dat bestaat eigenlijk uit mini-populatiestudies. Het is erg populair en we hebben nu al zo’n 250 projecten binnen het RAS lopen, gericht op meer dan 50 soorten vogels. Het doel van het project is om zoveel mogelijk terugvangsten of waarnemingen van één vogelsoort binnen een vastomlijnd gebied te verzamelen, die het mogelijk maken om de overlevingskansen van een reeks van vogels te volgen.”
“Veel projecten zijn – net als die van Sovon Vogelonderzoek Nederland – monitoringprojecten, waarbij we op een andere manier dan door te tellen, namelijk door te vangen, het aantalsverloop van heel veel vogels van jaar op jaar kunnen volgen, maar ook verschuivingen in de timing van de trek, trekroutes en -afstanden of het broedsucces. Om dat goed te kunnen doen moet je elk jaar toch genoeg vogels van een soort vangen en een flinke inspanning leveren.”
Dus er zijn nog steeds niet genoeg kleine karekieten gevangen? Dat denk ik soms. “Nee, zeker niet. Kleine karekieten zijn makkelijk te vangen en we vangen er ook heel veel van. Veel wetenschappelijke publicaties zijn gebaseerd op vooral de ringgegevens van talrijke soorten als kleine karekiet en zwartkop. We hebben op Europese schaal zoveel terugmeldingen van kleine karekieten ten zuiden van de evenaar, dat we nu heel interessante analyses kunnen doen. Hebben Nederlandse en kleine karekieten dezelfde overwinteringsgebieden als Oost-Europese of zelfs Britse kleine karekieten? Dat soort vragen kunnen we nu beantwoorden.”
Van bonte vliegenvangers weten we nu dat ze in hun overwinteringsgebieden in Afrika heel plaatstrouw zijn. “Inderdaad. Maar ook zwartkoppen blijken trouw te zijn aan een relatief klein overwinteringsgebied. Ringwerk bracht ook aan het licht dat Midden-Europese zwartkoppen hun trekweg steeds meer naar het noordwesten hebben verlegd en op de Britse eilanden zijn gaan overwinteren. Maar Nederlandse zwartkoppen doen dat niet! Die gaan allemaal naar Spanje en Marokko.”
Voor welke soorten vogels heeft het ringen relevante kennis opgeleverd voor de bescherming ervan? “Een goed voorbeeld vind ik weidevogels zoals de grutto. Door het langdurig ringen van grote aantallen grutto’s is bekend geworden dat het probleem bij de achteruitgang van de grutto toch vooral zit in de extreem lage overleving van de kuikens en al niet in veranderingen in de overleving van grutto’s in de winter. Integendeel zelfs!”
“Een ander mooi voorbeeld is het ringonderzoek naar de zomertortel, die al decennia afneemt. Daarvoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen, zoals de jachtdruk in Zuid-Europa die hier zeker aan bijdraagt. Maar het onderzoek heeft laten zien dat zomertortels in Noordwest-Europa vooral problemen hebben in de broedtijd. Ze broeden tegenwoordig nog maar één keer in plaats van twee of drie keer per seizoen, omdat er domweg te weinig voedsel is in de cruciale periodes.”
Leveren moderne technieken veel nieuwe informatie op over de vogeltrek? “Door loggers en zenders weten we nu al zoveel meer dan voorheen. Dat is ongelooflijk. Zo is ontdekt dat alle koekoeken ter wereld allemaal naar Afrika vliegen, waar hun bakermat ligt. Sommige koekoeken worden al een paar jaar achtereen gevolgd. Dan blijkt dat als ze net aankomen in het broedgebied in Engeland, ze bij slecht weer gewoon weer terugvliegen naar Frankrijk…”
“Boerenzwaluwen op voorjaarstrek boven de Sahara keren om bij een stofstorm of teveel tegenwind, waarna ze weer drie weken in Nigeria moeten bijtanken alvorens het weer te proberen. Ze komen dan een maand later aan in Nederland! Ook nieuw: aan de hand van het verspreidingsbeeld van terugmeldingen van boerenzwaluwen dachten we dat boerenzwaluwen vooral in de bocht van Afrika, in Nigeria en daar in de buurt overwinterden. Maar dankzij geolocators weten we dat het merendeel van de boerenzwaluwen veel zuidelijker trekt.”
Denk jij dat - ondanks de opkomst van alle nieuwe technieken - over twintig jaar vogels nog steeds een aluminium ring krijgen? “Absoluut. Maar wel steeds vaker in combinatie met andere middelen. Dat simpele ringetje blijft toch een handig identificatiemiddel. Het is goedkoop, makkelijk en snel aan te brengen en de vogel ondervindt er geen hinder van. Van zenders en loggers is dat soms nog wel het geval. Gelukkig worden ze alsmaar kleiner en lichter en gaan we hiermee echt de goede kant op. Verder is het nog wel duur om satellietzenders en GPS-loggers te gebruiken, het kost al snel meer dan duizend euro per vogel.”
Daarnaast is het einde van wat nog kan met deze technieken in zicht. Wat ons vooral beperkt is de batterij, die is relatief zwaar. Ik geloof niet dat we ooit goudhaantjes kunnen voorzien van zenders of loggers. Grotere zenders worden standaard voorzien van een zonnepaneel, maar dan nog heb je een batterij nodig die moet worden opgeladen. En bij weinig zon, zoals in winters op het noordelijk halfrond, krijg je problemen met het opladen.”
Maar er zijn ook andere technieken op de markt, zoals MOTUS. Zit daar muziek in? “MOTUS is inderdaad een heel interessante techniek. Het werkt met piepkleine zendertjes die een zeer zwak signaal afgeven. Omdat ze zo klein zijn, kun je er kleine dieren mee uitrusten, zoals vleermuizen, waarvoor de techniek oorspronkelijk is ontwikkeld. Het werkt met een netwerk van ontvangststations (antennes) die het signaal opvangen van langsvliegende, gezenderde vogels. Door driehoekpeiling kun je dan positie en richting van de zender berekenen. Hoe ver je een gezenderde vogel dan kunt volgen is dus afhankelijk van hoe groot en dicht het netwerk van ontvangers is, want hij moet wel binnen het bereik van een ontvanger komen. Bovendien is het meer een momentopname dan echt live tracking zoals wel het geval is met GPS-zenders.”
“De duidelijke beperking van MOTUS is dat in gebieden zonder ontvangers, zoals in Afrika, we een vogel niet meer kunnen volgen. Maar in Noordwest-Europa breidt het netwerk zich snel uit, en staan ze al op veel plaatsen langs de Nederlandse kust en ook in Duitsland, Denemarken en Zweden. Ook in Frankrijk en Spanje komen steeds meer MOTUS-ontvangers, waardoor langzaam maar zeker de Atlantische kust van Europa gedekt wordt. En dan wordt het interessant, want dan kunnen vogels op meerdere plekken opgepikt worden.”
“Wellicht is MOTUS over een paar jaar alweer achterhaald. Waar nu aan gewerkt wordt is het inschakelen van het GSM-netwerk, ons mobiele telefoonnetwerk. Dat netwerk is er al en is ook nog eens dicht. Het is nu al zo dat grotere vogels met GPS-loggers hun data niet meer naar satellieten zenden, maar naar GSM-masten. Dat is nog goedkoper ook, niet onbelangrijk.”
Zie je nog meer interessante ontwikkelingen op technisch gebied? “Wat denk je van passieve transponders, chips? Dezelfde als nu huisdieren als katten hebben kun je ook bij vogels toepassen. Vind je dan een dode vogel of vang je een vogel dan zou je met een app op je mobiele telefoon een chip kunnen uitlezen, die de data direct naar ons toestuurt. Bij nestkastonderzoek aan mezen wordt dit systeem reeds gebruikt, waarbij in- en uitvliegende mezen worden geregistreerd. Maar je zou dan ook bij een silo of voertafel in je tuin de chips van bezoekende vogels kunnen aflezen. Stel dat je dergelijke technieken zou kunnen opschalen dan zou het grote tellersnetwerk van de tuintelling een mooie bron van data kunnen worden!”
Over tuinen gesproken, ik heb in mijn eigen tuin huismussen met kleurringen gezien. Die waren niet een paar tuinen verder geringd, maar 15 kilometer verderop! “Ah, weer een mooi voorbeeld van een project aan een gewone soort. We hebben daar heel veel van geleerd, onder andere dat huismussen veel mobieler zijn dan we gedacht hadden.”
En ook geringd door een vrijwilliger. “Inderdaad! Vrijwillige ringers zijn van onschatbare waarde. Het zijn geen mensen die een vogel alleen maar een ringetje omdoen. Wat ze uniek maakt dat ze precies weten wanneer en waar en hoe ze vogels kunnen vangen, dat ze deze op leeftijd en geslacht kunnen brengen, het ruistadium kunnen bepalen enzovoorts. Ze zijn goed opgeleid en daardoor inzetbaar bij allerlei onderzoek, ook van professionele onderzoekers. Het is juist die integratie van vrijwilligers en professionals die veel van onze onderzoeksprojecten zo succesvol maken.”
Aan welke onderzoeksprojecten waarbij vrijwilligers een grote rol spelen denk je dan? “Nou aan CHIRP onder andere, waarbij vrijwilligers op allerlei manieren een onmisbare rol spelen in een door professionals geleid en deels ook uitgevoerd onderzoek. CHIRP staat voor Cumulative Human Impact on biRd Populations. In het project wordt onderzocht wat het effect van verschillende menselijke invloeden is op de populatie scholeksters. Op dertig plaatsen in Nederland worden scholeksters intensief gevolgd in de broedtijd. Onze ringers ringen kuikens, anderen lezen kleurringen af, terwijl scholeksters ook voorzien worden van GPS-zenders door professionals.”
“Ook onderzoek aan allerlei zangvogels met geolocators drijft grotendeels op vrijwilligers. Zij vangen ze en brengen de geolocators aan. Dan is er het onderzoek aan ziektes die vogels kunnen verspreiden. Daarvoor worden vrijwilligers opgeleid om monsters te nemen bij gevangen vogels.”
Welke brandende onderzoeksvragen heb jij zelf nog? Ik zou bijvoorbeeld veel meer willen weten over porseleinhoentjes. Waar gaan ze heen, waar komen onze broedvogels vandaan… “Precies. Die vragen heb ik ook. Vooral in de hoek van allerlei verborgen levende soorten als het porseleinhoen weten we nog weinig en ontbreekt vaak basale kennis. We weten nauwelijks waar ze naartoe gaan. Gelukkig zijn er wel een paar ringers in Nederland die intensief werken aan dergelijke soorten, zoals kwartels en patrijzen. Al ring je er daar maar een paar honderd van, dan levert dat al zo ontzettend veel informatie op.”
Zoveel is duidelijk: Henk van der Jeugd heeft een droombaan en leeft, gezien alle nieuwe ontwikkelingen die er zijn, in de gouden eeuw van het vogelonderzoek. Bovendien is met het lanceren van de digitale Vogeltrekatlas het Vogeltrekstation erin geslaagd om de goudmijn aan miljoenen ringgegevens die in de afgelopen eeuw zijn verzameld, toegankelijk te maken. Niet alleen voor ornithologen, maar voor een breed publiek. Je blijft er in snuffelen, want vogeltrek is fascinerend. Omdat er steeds weer nieuwe vogelsoorten en gegevens aan worden toegevoegd is de Vogeltrekatlas nooit klaar. Net zoals de vogeltrek zelf.
Hoe gaat het met een vogelsoort? Wat veroorzaakt een eventuele achteruitgang? Wat zijn effectieve maatregelen om die achteruitgang aan te pakken en een soort te beschermen? Vogelbescherming ondersteunt en initieert om die reden wetenschappelijk onderzoek.
Vogels is het tijdschrift voor onze leden, met prachtige fotoreportages en opmerkelijke verhalen. Een scala aan groot en klein nieuws, over vogels, kijk- en excursietips en nog veel meer. Word lid en ontvang
Vogels 5x per jaar.