Geplaatst op 12 november 2019
Broeden doen tapuiten nu alleen nog in beschermde natuurgebieden, vrijwel alle aangewezen als Natura 2000-gebied. Bolwerken op het vasteland zijn er nog nauwelijks: er is nog een concentratie in het beschermde duingebied nabij Den Helder en in Aekingerzand (Drenthe). Het grootste deel van de 300 broedparen die we nog hebben, vinden we op de Waddeneilanden.
Hoe anders was het in de jaren ’70, toen er nog ruim 2000 broedparen te vinden waren in de duinen en op de overige zandgronden van ons land. Maar het landschap veranderde door stikstofdepositie. Omdat stikstof de grond voedselrijker maakt, groeien er dikke grasmatten, bomen en struiken op de voorheen schaars begroeide, zandige delen die kenmerkend waren voor duin- en heidegebieden.
Door de sterke achteruitgang staat de tapuit al tientallen jaren op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels als Bedreigd. Natuurbeschermingsorganisaties doen er veel aan om de achteruitgang te stoppen, maar dit lukt nog onvoldoende, ondanks beheerinspanningen.
Tapuiten hebben deze open stukken nodig om te kunnen floreren: deze grondbroeder gedijt bij schaars begroeide natuur. Die gebieden hebben we bijna niet meer in Nederland: planten die er voorkwamen zijn nagenoeg weg en kritischer vogelsoorten als de duinpieper en de griel hielden het soms lang geleden al voor gezien. Daarmee is de tapuit een van de laatste vertegenwoordigers van een ecosysteem dat bij voldoende inspanning nog altijd te redden is.
Bron: Sovon Vogelonderzoek Nederland/NEM
Stikstofdioxide (verkeer) en ammoniak (veehouderij) werken als mest op de plantengroei in de natuur. Maar anders dan op een akker, is die ‘bemesting’ juist niet gunstig: het zorgt ervoor dat de rijkdom aan plantensoorten (van bloemen tot korstmossen) fors minder wordt. Een paar soorten, die goed tegen die ‘mest’ kunnen, krijgen de kans om héél algemeen te worden.
Zo groeien heidevelden dicht met pijpenstrootje, een gras dat zo dicht groeit dat het vrijwel alle andere soorten letterlijk verdringt. Waar op de heide plaats was voor korhoen, zandhagedis, lentevuurspin, roodborsttapuit en wrattenbijter (een grote soort sabelsprinkhaan), verdwijnen op die vergraste heide de ene na de andere soort tot er vooral pijpenstrootje, en hier en daar een berkenboom en den over zijn.
Het aantal soorten dat in dit ‘stikstoflandschap’ overleeft, is veel kleiner dan het aantal soorten dat in het oorspronkelijke, stikstofarme heidelandschap een plaats kon vinden om te overleven. Stikstof zorgt ervoor dat de heel soortenrijke, voedselarme leefgebieden plaats maken voor voedselrijke ruigte waarin andere – vaak al veel algemenere – soorten het nog wel goed doen.
Stikstof leidt dus tot meer van hetzelfde en verlies van de soortenrijkdom.
Op de Sallandse Heuvelrug, leefgebied van de laatste korhoenders, werden in een gemiddelde vierkante meter 40 jaar geleden 12 plantensoorten gevonden, nu zijn dat er door die bemesting door stikstofverbindingen gemiddeld nog maar 4. Plantensoorten brengen weer specifieke soorten insecten (denk aan (nacht)vlindersoorten en wilde bijensoorten) met zich mee. Een verarming van de plantenrijkdom leidt tot een verlies aan insectensoorten. Daardoor is er voor jonge vogels, die van insecten afhankelijk zijn om op te groeien, minder te eten.