Geplaatst op 8 februari 2018
Een sprookje. Er was eens een vogel. Uit het ei gekropen in een dierenwinkel woonde hij al snel in een volière in een achtertuin met boogjesschuttingen. Elke dag genoeg te eten; maar wat zóú hij graag eens zijn vleugels uitspreiden en snelheid maken, zoals hij de eksters en spreeuwen zag doen aan de andere kant van het gaas.
Op een dag vergat de morsige eigenaar goed af te sluiten en zag onze gekooide held zijn kans schoon. Hij schoot de opening door, zeilde omhoog en voelde voor het eerst de wind door zijn groene kuif waaien. Heerlijk, ik vlieg! Een salto in de lucht. Dit was léven.
Onder zich zag hij rechte vakken alsof er linialen aan te pas waren gekomen, en vooral: overal water. Dit was dus dat land waar de Koning van de weidevogels zich van alle landen op dit continent het meest thuis voelde. Een land waar je veilig was. Wat een fijn land, dacht hij. Hij hoefde niet verder te vliegen; hij bleef.
Goed, hij voelde zich soms wat eenzaam – al die brave merels en mezen, aardige beestjes hoor, maar hij had er weinig mee; enkel met de ijsvogel voelde hij zich enigszins verwant. Maar hij was tevreden met zijn bed-bad-brood.
Op een goede dag zag hij tussen de Hollandse calvinisten plots een verleidelijke schoonheid zitten, net zo knalgroen als hijzelf: een vrouwtje! Zoals dat gaat in sprookjes duurde het niet lang of de eerste liefdesbaby’s waren een feit. Dankzij een mevrouw in het park die elke dag eten kwam brengen hadden ze nauwelijks last van de kou; de familie zat er blakend bij. Binnen een paar jaar waren enkele bomen in het park gevuld met een groen kleurenspektakel. Niemand van de familie was ooit nog eenzaam. Eind goed al goed, zou je denken.
Maar wat zij niet wisten was dat er ook hele andere mensen in dit paradijselijke landje woonden dan die lieve mevrouw met het voer. Er werd inmiddels over de vogels gepraat, en dat ging niet altijd even zachtzinnig. Er verschenen vogelboeken met ‘alle’ vogels van Nederland, waarin ze structureel genegeerd werden. Sommige mannen in legerkleding met grote telelenzen keken maar misprijzend als ze mooi in beeld gingen hangen, en drukten expres niet af. Bij het roodborstje daarentegen hoorde je niets dan klik-klik-klik. De vogels begrepen er niets van. Wat was er mis met ze, waren ze niet mooi genoeg? Maar naast die saaie dracht van de gemiddelde vogel hier zijn wij toch zeker minstens zo fotogeniek? Het leek wel of de mensen het niet wilden zien.
Een fazant, ondanks zijn lange staat van dienst eveneens nog altijd de toegang geweigerd tot sommige vogelboeken, legde uit wat het probleem was. Ze waren niet van hier. Niet 100 procent NL. Nieuwkomers. Vreemdelingen. Wacht maar, waarschuwde de fazant. Het duurt niet lang meer of een meneer met helblond haar schreeuwt vanachter het katheder: ‘Willen jullie meer of minder uitheemse vogels?’
De allochtone vogels besloten alles uit de kast te trekken om de verkilde Hollandse harten te doen smelten. Ze suisden door de lucht, uitschreeuwend hoe blij ze hier waren: ‘kie-kie-kie-kie!’. Ze kropen bij elkaar in grote bomen om zo gigantische felgroene kunstwerken te vormen. Ze lieten zich zien in tuinen, balancerend aan vetbolletjes, omdat ze wisten dat de mensen dat bij meesjes zo schattig vonden.
Het werkte. Een aantal mensen dat eerder nog had geroepen dat ‘ze’ ‘onze’ vogels zouden verdringen moest toegeven dat dat in praktijk nogal mee bleek te vallen. Er waren nog steeds evenveel merels, spechten, boomklevers. Maar toch: anderen bleven halsstarrig en met zure blik het hoofd wegdraaien bij elke groenrode beweging. Ze wilden hem niet, de halsbandparkiet. De groene pietendiscussie was nog lang niet ten einde.
Hoe dit sprookje zal eindigen weet ik niet. En ik hou niet van sprookjes die niet goed aflopen. Leven ze hier nog lang en gelukkig? Zeg me, Jean-Pierre, hoe kan het toch dat sommige vogels zo gehaat worden, enkel omdat hun voorouders ergens anders uit het ei kropen?
Sprookjes bestaan. En ik kan het weten, want ik bevind me er middenin. Welkom in mijn betoverende sprookjeswereld, waarin ik op een vroege novembermorgen zag hoe de bomen op het eilandje in de Haagse Hofvijver (jawel, tegenover het Torentje van Mark Rutte) al vol in het blad zaten. De frisgroene lentekleur stak optimistisch af tegen de mistige lucht vol waterkou. De natuur is van streek, dacht ik nog even in alle nuchterheid, maar in sprookjes bestaat geen klimaateffect.
Hoewel het nauwelijks waaide, bewogen de bladeren levendig. Het bleken dan ook meer dan duizend halsbandparkieten, die zich er elke avond verzamelen om de nacht door te brengen. Vroeg in de ochtend gaan ze weer uiteen, aan het werk in de stad of de omgeving.
Over mijn hoofd trokken ze met gespreide vleugels en on-Hollandse waaierstaarten van boom naar boom, in troepen van dertig, veertig tegelijk, om daar nog even wat bij te praten aan het ontbijt. Ik hoorde hun geschetter, ze overstemden met gemak de passerende trams en het werkverkeer dat ronkend op weg was naar de eerste file, even verderop.
Op die mistige morgen werd ik warm van het exotische tafereel. Nog geen kilometer was ik van huis, maar ik waande me in een tropisch regenwoud. Waarom voor duizenden kilometers het vliegtuig in, als op een steenworp afstand een paradijslijk eiland ligt?
Je hoort weleens mopperen op deze prachtige papegaaitjes. Dat ze de boel onderschijten. Dat ze onze arme kauwtjes en bonte spechten van hun nestholtes beroven. Het is allemaal gelogen, of schromelijk overdreven.
Stadsbewoners klagen weleens dat ze zo’n herrie maken. Een populair geluid: zelfs de website van de onverdachte Vogelbescherming Nederland omschrijft hun orkest als ‘luidruchtig’ en ‘krijsend’. Klinkt hier demoniserend dedain voor deze nieuwe ingezetene van ons vogelrijk? Minachting voor een andere cultuur?
Het is maar wat je horen wilt. Zelf ervaar ik het feestelijk gekwetter als een exotisch concert, een ode aan het leven. Het brengt me in reggae-achtige sferen, een beetje Bob Marley. Goed, de vogels – in de jaren zeventig als kooivogel ontsnapt en wonderwel aangepast aan het Hollandse klimaat – komen oorspronkelijk uit India en Centraal-Afrika. Dat is een eindje van Jamaica vandaan, maar hé: don’t worry, be happy! Met halsbandparkieten schijnt altijd de zon.
Er worden enge sprookjes over het beestje verspreid, enkel bedoeld om de mensen de stuipen op het lijf te jagen om alles wat vreemd is. Pas weer de koene ridders van het platform ‘Stop invasieve exoten’. Dat is het met sprookjes: ze zijn de geleiders van onze collectieve angsten. Een uitlaatklep. Maar sprookjes zijn geen documentaire of nieuwsbericht.
De halsbandparkiet is geknipt voor het perfecte plaatje. Kijk nog eens goed, naar dat groene lijfje van frisgewassen sla. Dat halsbandje! Een sieraad is het, dat subtiel zwarte lijntje om de nek. Die rode lippenstift op dat ronde mondje. Om op te vreten. (Voor wie zich zorgen maakt over de oprukkende invasie: de lokale slechtvalk op de kerktoren verslindt er nogal eens een.)
Laat die ene blondgekuifde Binnenhofkaketoe die alleen maar ‘minder, minder’ kwaakt, eens uit zijn raam kijken. Ook dat is de Haagse realiteit: een bont feest waar nieuwkomers kleur geven aan het grauwe polderbestaan.
Word jij ook zo blij van vogels in je tuin of op je balkon? Hang je wel eens een vetbolletje voor ze op? Je kunt nog meer doen. Doe de gratis Postcode Vogelcheck en ontdek welke vogels in jouw buurt leven en hoe je deze vogels kunt helpen.
Vogels kijken doe je ook met je oren! Vogelbescherming heeft een paar mooie podcastseries gemaakt. Luister bijvoorbeeld naar Uitgevogeld, Dwaalgasten of Van glas tot gras.