Door
Cees Witkamp
Medewerker Vogelbescherming
Geplaatst op 9 december 2021
Laat ik om te beginnen een klein misverstand uit de weg ruimen: niet iedere medewerker van Vogelbescherming is behept met een paar arendsogen, heeft een gehoor als een bosuil en kan aan elk piepje en trillertje direct een naam plakken. Natuurlijk zijn die er wel, maar ik ben in ieder geval niet één van hen. Helaas.
Hier in Estland heeft men er ook even aan moeten wennen. Ik ben kleurenblind, heb slechte ogen en het gehoor is allang niet meer wat het geweest is. Het rode keeltje van een langvliegende duiker op volle zee? Vergeet het maar, ik zie het niet. Aan mij heb je dus weinig of niks, eerlijk gezegd.
Toch mogen ze me wel, de lokale vogelaars. Ze wijzen me dingen aan die ik niet zie, vertellen me hoe een overvliegende europese kanarie klinkt die ik niet hoor, maar accepteren het dat ik gewoon met veel plezier op mijn telpost sta. En dat mijn aantallen vaak het minimum van het minimum zijn.
Half oktober was ik op de telpost. Het waaide hard uit het noordwesten, niet de beste wind die je hier kunt hebben, maar het was helder weer. Vogels moeten een keer gaan vertrekken en het viel helemaal niet tegen. Groepjes aalscholvers, kleine zwanen, veel kool- en pimpelmezen en - voor mij - leukere soorten als smelleken, noordse goudvink en boomleeuwerik. Verderop was een groep beginners bezig met een cursus vogels ringen. Na de telling ging ik bij de ringers langs. Ze hadden niet veel bijzonders, maar het is altijd leuk om een praatje te maken.
Na vijf minuten ging ik weg. En weer vijf minuten later werd ik gebeld door de ringer: ’er zit NU een sperweruil naast je telpost!’ Hoe is het mogelijk, dacht ik. Ik ben net weg, zit er ineens zo´n prachtuil. Ik draai om en rij terug. In de dennenboom op 300 meter van de post zit ie. Ik zie eerst alleen een gestreepte borst, de rest zit achter de takken. Rustig lopen we in een wijde boog om de boom heen. De uil is alert, maar blijft zitten. Tien minuten blijf ik staan kijken, dan laat ik hem aan de ontdekkers over.
Wat wel een beetje blijft hangen is de vraag: stel dat ik langer was blijven tellen, had ik hem dan zelf ontdekt? Ik zal het nooit weten, maar dank aan degene die me belde. Want het is en blijft een prachtige vogel.