Door
Rob Buiter
Wetenschapsjournalist
Geplaatst op 15 februari 2018
De telling is een onderdeel van de NICO-expeditie van het NIOZ en NWO: Netherlands Initiative on Changing Oceans. Op deze etappe kijkt een keur aan onderzoekers vooral naar stromingen in de Caribische zee, waar Leopold en Geelhoed vervolgens een mogelijke relatie met vogeldichtheden in proberen te ontdekken.
Wie bij ‘Caribisch’ direct visioenen krijgt van helderblauw water, die zit goed. Maar voor zover je daar ook beelden bij krijgt van vissende fregatvogels, bruine genten of andere tropische dieren, kan zo’n overtocht tegenvallen. De drie dagen die de oversteek duurt – onderweg doen de mensen van het Instituut voor Onderzoek der Zee ook veel tijdrovende metingen aan het water – zien Geelhoed en Leopold een aantal vogels dat letterlijk op twee handen te tellen is. Een paar zwartkapstormvogels, een middelste jager, een roodvoetgent en een brilstern, dat is het wel zo’n beetje. Oh ja, ook nog een paar niet nader geïdentificeerde pijlstormvogels, op zeer grote afstand.
Die vogelarmoede heeft zo zijn voordelen. Ten eerste heb je alle tijd voor de studie van andere vliegende dieren: de vissen! Met grote regelmaat komen er vissen los uit het water rond de boeg van het schip, op de vlucht voor die enorme ‘predator’ die eraan lijkt te komen. Onder water maken ze blijkbaar een flinke vaart om dan, hup, los te komen en met gemak vele tientallen meters op hun grote, uitgespreide borstvinnen verder te zeilen.
Zodra ze weer dicht bij het oppervlak komen hebben ze twee opties. Een deel van de vissen landt met een plonsje in het water en zet de vlucht onder het oppervlak voort. Een ander deel landt alleen met het onderste, langere deel van de staartvin in het water. Met een paar flinke klappen van hun soepele lijf maken ze nieuwe snelheid om nóg eens een stuk in het veilige luchtruim door te zeilen (- zie de foto hieronder).
Waar Geelhoed en Leopold in de meeste tijdvakken op hun vogeltelformulier een ‘nul’ moeten noteren, zien ze vrijwel continu vliegende vissen. Een tweede voordeel van die vogelarmoede is dat ze ruimschoots de tijd hebben om die twee fenomenen aan elkaar te filosoferen. “Er zijn voor zover ik weet niet heel veel systematische tellingen gedaan in dit gebied”, stelt Leopold. “Ik ken alleen de verhalen van Ruud van Halewijn uit de jaren zeventig. Die beschreef toch een rijker vogelleven dan wat wij nu zien. En afgaande op de vele vliegende vissen is er nog wel degelijk voedsel beschikbaar voor vogels. Dus waar zijn ze gebleven?”
De werkhypothese waar Leopold mee van boord stapt is dat het probleem eerder op de eilanden dan op de zee gezocht moet worden. “Kijk eens naar Aruba, waar we aan boord zijn gestapt. Het toerisme is daar, zacht gezegd, nogal ruim ontwikkeld. Maar is daar ook nog plek voor grote kolonies zeevogels? Wanneer de niche op zee duidelijk wel beschikbaar is, maar nauwelijks wordt bezet, dan lijkt het erop dat de vogels het op land erg zwaar hebben.”
De expeditie van de RV Pelagia van het NIOZ vaart onder het motto van Changing Oceans. Leopold: “In dit geval denk ik dat we niet zozeer naar de oceanen, maar naar de dramatische veranderingen op het vaste land van de Caribische eilanden moeten kijken. Daar lijken de grotere problemen voor de zeevogels te spelen.”