Geplaatst op 9 december 2014
Het kortetermijnbelang van de Nederlandse agrarische sector mag het debat over toekomstig voedselbeleid niet langer domineren. Daarvoor spelen er te veel grote kwesties op het gebied van gezondheid, dierenwelzijn, milieu, wereldvoedselvoorziening en de kwetsbaarheid van de intensieve landbouw zoals bij de recente uitbraak van de vogelgriep weer bleek.
Een onderdeel in de discussie dat veelal wordt veronachtzaamd, maar misschien wel de meest urgente is, is de teloorgang van de natuur in het landelijk gebied. Zaterdag 29 november kwam de Vogelbalans van Sovon Vogelonderzoek Nederland uit. Wie de getallen tot zich laat doordringen wordt het koud om het hart. Gezamenlijk zijn de vogels van het landelijk gebied de afgelopen 25 jaar met ongeveer de helft afgenomen. De afgelopen tien jaar nam het aantal kieviten en scholeksters met gemiddeld 5% per jaar af en de grutto en tureluur met 3%.
Niet alleen vogels verdwijnen uit het landelijk gebied, ook bijen, vlinders en het bodemleven. Niet langzaam maar zeker, maar snél en zeker wordt ons agrarische areaal leger en stiller. De teloorgang van de biodiversiteit beperkt zich niet tot ons land. Uit een onderzoek van de universiteit van Exeter blijkt dat we nu in Europa 421 miljoen vogels minder hebben dan dertig jaar geleden; vooral gewone vogels van het platteland.
Keer op keer laten cijfers zien dat onze over-geïntensiveerde landbouw desastreus is voor zo'n beetje al het leven waar we ons land mee delen. Niet zo verwonderlijk. Alle processen op het boerenbedrijf worden zo ver mogelijk gerationaliseerd voor een maximale productie. Ooit rijke graslanden met tal van soorten bloemen, kruiden en grassen zijn nu eenzijdig ingezaaid met Engels raaigras, dat zo vaak mogelijk wordt gemaaid. Op die velden is geen plaats voor weidevogels of stuifmeel zoekende bijen.
Het debat zal dan ook moeten gaan over de noodzakelijke transitie in de voedselproductie: naar een productie die in balans is met de natuur en niet langer een bedreiging vormt voor die natuur. Of met een duur begrip ‘ecologisch duurzame productie’.
Nederland wordt terecht geroemd vanwege de extreem hoge innovatiekracht in de landbouw. Goede reden om ons land met die innovatie ook voorop te laten lopen in de transitie. We hebben daar ook de morele plicht toe. De achteruitgang van de Europese plattelandsnatuur is bij ons het sterkst. Bovendien heeft Nederland aan de wieg gestaan van de intensivering van de Europese landbouw. Het was de Nederlandse Eurocommissaris Mansholt die tijdens de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog de Europese landbouw hervormde voor voedselzekerheid. Het protest van kleine boeren negerend werkte hij aan een visie: een Europa zonder honger waar boeren een goed bestaan hebben. Mansholt kwam echter aan het eind van zijn carrière tot het inzicht dat zijn beleid van schaalvergroting in de landbouw door subsidiëring was doorgeschoten en tot de ecologische ramp zou leiden die we zich nu zien voltrekken. Hij heeft geen nieuwe omwenteling meer kunnen bewerkstelligen.
Het is tijd voor een nieuwe Mansholt die met kracht en doorzettingsvermogen de landbouw weer in evenwicht brengt met de natuur. Dat is geen utopie. Verschillende boeren tonen nu al aan dat het kan, maar die keuze moet makkelijker en daarmee vanzelfsprekend worden. Staatssecretaris Dijksma geeft in haar Natuurvisie aan dat ze naar natuur-inclusieve productie streeft. Landbouwproductie waarbij goed rekening gehouden wordt met de natuur. Als ze die visie stevig doorzet wordt zij wellicht de Mansholt van de transitie naar een moderne landbouw die in balans is met de natuur. Zodat we straks weer hoog in de lucht boven bloemrijke weides veldleeuweriken horen zingen en grutto’s zien baltsen.