Door
Jan Aantjes
Extensieve melkveehouder
“De weidevogelpopulatie gaat hard achteruit in ons land. Het is te simpel om te zeggen: dat komt door de boeren. We hebben veel last van predatie. Er zitten veel meer vossen en kraaien dan vroeger. En ganzen. De nijlgans zit zo’n beetje in ieder gebied en pikt ook wel eens een ei of kuiken mee, bij het agressief verdedigen van zijn kuikens in het broedseizoen. Verder komen veel vogels niet terug van de wintertrek. Dat baart me zorgen. En dan zijn de regels rondom weidevogelbeheer ook niet altijd even logisch.”
Ik ben een weidevogelboer
Aantal hectaren: 100
105
100
Jan groeide op in een gewoon huis. Een ‘burgerjongen’, zoals hij dat zelf noemt. Maar zijn grootouders waren wel boer, dus hij stapte terug in zijn familietraditie toen hij zijn boerderij kocht. Overigens is hij niet alleen boer, maar ook natuurbeheerder. Zo slaagde hij erin zijn bedrijf – in een maatschap samen met zijn dochter – te laten groeien. Jan: “Wij zijn creatief en grijpen kansen. Neem onze keuze voor particulier natuurbeheer. Ik had het gebied dat ik heb gekocht al dertig jaar in beheer. De natuurwaarden daar zijn leidend, maar het gemaaide gras kunnen we goed gebruiken als voer of strooisel voor onze koeien. En we konden in deze tijd toch uitbreiden toen we met een gestopte buurman afspraken om ons jongvee bij hem onder te brengen.”
Jan beheert 25 hectare als weidevogelgebied en nog eens 15 hectare daarbuiten. Jan: “Ik houd overal rekening met de vogels. Zo gaan de koeien vroeg de wei in en pas ik mozaïekbeheer toe. Dat weiden is belangrijk. Je wilt niet dat het gras te lang en te zwaar wordt. Tureluur en kievit zitten graag bij de schapen en koeien, maar ik zet meestal wel een draad rondom de scholeksternesten. Die kiezen voor de meest kale plekken en dat maakt ze kwetsbaar.”
Jan telt per hectare altijd wel zo’n twee à drie broedparen weidevogels. Scholekster, tureluur, kievit, eenden en enkele grutto’s. “Maar de laatste twee jaar zie ik de aantallen wel afnemen. Vooral de grutto lijkt niet terug te komen na de winter. We hadden altijd zeven, acht paar, maar vorig jaar nog maar twee. Ik rijd in het vroege voorjaar altijd vaste mest uit op het land. Kort daarna landden er altijd duizenden kieviten op mijn land. Die eten zich vol en trekken dan weer verder. Vanwege de nattigheid kon ik vorig jaar minder vroeg het land op. En er waren veel minder kieviten. Was dat vanwege die mest? Ik weet het niet.”
Jan ziet ook andere problemen. “Predatie. Vooral kraaien vormen hier een probleem. Vroeger liep ik rond en markeerde de nesten. Dat doe ik niet meer, want die beesten zijn zo slim. Ze vlogen gewoon achter me aan. Ook de vos en ooievaar zijn terug, in grote aantallen. Zo’n ooievaar haalt hier niet alleen de weidevogels maar ook de mollen in de mollenklemmen op. Met een beetje geluk vind je die klemmen dan meters verderop terug, handig opengemaakt. Al dit soort predatoren hebben zelf geen natuurlijke vijanden. De draagkracht van de natuur is daar niet tegen opgewassen.”
Jan vraagt zich wel eens af of de regels rondom het weidevogelbeheer wel zo effectief zijn. “Ik begrijp het doel niet altijd. Vorig voorjaar was het bijvoorbeeld heel erg nat. Een plasdras maken lijkt me dan niet noodzakelijk. Bovendien heb ik hier zo’n 20 kilometer slootkant. Half mei was het weer te droog. Waarom het land dan niet onder water zetten, als de vogels het echt nodig hebben?”
Wat hem ook dwars zit, is dat Jan het afgelopen jaar zijn weidevogelsubsidie misliep omdat hij op een nieuw stuk land de mais te dicht bij de slootrand had gezet. Jan: “De grap was dat juist die buitenste rand jonge maisplantjes werd opgegeten door de vogels, onder andere door de eenden. Gelukkig ving het Agrarische Natuur Collectief, waar ik lid van ben, de klap voor me op en kreeg ik mijn vergoeding alsnog.”
Er zijn mensen die hem voor gek verklaren dat hij in het natuurbehoud is gestapt en zelfs een natuurgebied in eigendom heeft. Maar hij geniet van het werk. Jan: “Wij zijn vooral botanisch bezig en richten ons op de bescherming van insecten en amfibieën. Zo hebben we meer dan vier paddenpoelen. Ik kijk wat wel en niet werkt. Vorig jaar heb ik ongeveer 500 vierkante meter bijenmengsel gezaaid. Maar dat doe ik niet meer. Veel eenjarig spul en waarschijnlijk gecultiveerd zaad. Geen bij te zien. Ik heb liever boterbloem, pinksterbloem of andere streekeigen soorten, die ieder jaar opnieuw terugkomen. Dus ga ik vanaf nu minder ingrijpen en laat de natuur haar eigen balans vinden.”
Jan is ook betrokken bij het proefproject ‘Prachtsloot’. In zijn gebied worden de slootkanten tot een meter van de rand niet meer gemaaid. “Dat levert met name winst op voor de vissen en amfibieën, want die vinden meer schuil- en schaduwplekken. Er belandt ook veel minder mest in de sloot. Het is echt een wonder om te zien hoe gevarieerd de botanische samenstelling dan wordt. Misschien laat ik de volgende keer wel twee meter staan. Mooi om zo uit te zoeken hoe je de natuur weer in haar kracht zet.”