Geplaatst op 10 december 2014
Wie de komende tijd een groep zwanen in een weiland of op een akker ziet, let dan goed op. De onderlinge overeenkomsten tussen de drie soorten die in Nederland voorkomen, zijn groter dan de verschillen. Alle volwassen zwanen zijn wit tot sneeuwwit en hebben zwarte poten met forse zwemvliezen. Maar dan nu de verschillen…
De knobbelzwaan is niet alleen de enige zwaan met een oranjerode snavel, maar ook de enige die het gehele jaar door in de Lage Landen voorkomt. Zie je een witte zwaan in de periode van maart tot oktober dan heb je 99% kans dat het een knobbelzwaan is. In de wintermaanden zie je groepen knobbelzwanen soms samen met kleine zwanen, soms met wilde zwanen en soms gewoon alleen met andere knobbelzwanen.
In groepen gemengde zwanen valt de knobbelzwaan het meest op door zijn grotere en plompere verschijning. De houding van de hals is vaak kenmerkend S-vormig gebogen als van de wc-eend. De knobbel boven de snavel is onmiskenbaar en ook niet te missen. In vlucht maken de vleugels van de knobbelzwaan een kenmerkend fluitend geluid.
De kleine zwaan is echt een flinke maat kleiner dan de knobbelzwaan. Kleine zwanen hebben net als wilde zwanen een zwarte snavel met een opvallende gele snavelvlek; daardoor kunnen de twee soorten nog wel eens met elkaar verward worden. De gele snavelvlek bij de kleine heeft een ronde of vierkante vorm. De vorm van die vlek is uniek; er vliegen niet twee kleine zwanen rond met exact dezelfde snavelvlek. Vergelijk het maar met een vingerafdruk.
Kleine zwanen broeden in moerassige gebieden op de veraf gelegen Siberische toendra’s. Via een traditionele trekroute met tussenstops in de Baltische landen en Denemarken vliegen ze naar Nederland. Daar arriveren ze eind september, maar meestal later, in de noordelijke provincies. In het Lauwersmeergebied komen ze weer op kracht, waarna ze zich over ons land verspreiden. ’s Winters houden ze zich bij ons op langs de randmeren, de grote rivieren en in de delta.
Alle drie de zwanensoorten zijn wild, maar één heeft ‘wilde zwaan’ als soortnaam gekregen. Qua lengte doet hij voor de knobbelzwaan niet onder, maar hij is een stuk slanker en dus ook lichter. Wel zo makkelijk voor een echte trekvogel, want dat is deze zwaan. Net als de kleine zwaan heeft-ie een gele snavelvlek, maar die eindigt in een driehoek, richting snavelpunt. Op afstand is de wilde te herkennen aan de lange rechte slanke hals, zonder de wc-eendenbocht.
Het broedgebied van de wilde zwaan bevindt zich in de Noord-Europese veengebieden, van IJsland via Scandinavië tot ver in Rusland. Wilde zwanen overwinteren bij ons in kleinere aantallen dan de kleine zwaan langs de grote rivieren, in Flevoland en in de Wieringermeer.