Geplaatst op 4 september 2014
De geelgors is typisch een vogel van de hogere zandgronden in Oost-Nederland. Hij is dol op kleinschalige agrarische gebieden met houtwallen en bosschages. Het is een echte struweelvogel, maar die categorie schijnt volgens de Dikke van Dale en zelfs bij Wikipedia niet te bestaan. Struweelvogel of niet; vaak zingt-ie vanuit een boomtop of hoger punt in een houtwal zijn welluidende lied. Een concert dat met wat fantasie klinkt als de openingsmaten van Beethovens Vijfde Symfonie. Vijf tot acht korte tonen met een luide, lagere langgerekte triller. Klinkt als: si-si-si-si-si-stjèèèèèèh. Zo herkenbaar, dat je de geelgors daarom meestal eerder hoort dan ziet. Zo’n geelgorzenconcert kan lang duren en lijkt soms uren aan te houden.
Qua uiterlijk is de geelgorsman ook de moeite waard om bij stil te staan. Rug en flanken zijn onopvallend bruin gestreept met een bescheiden maar oh zo stijlvolle kaneelbruine stuit. Borst en kop knallen er met hun kanariegele kleur echt uit. Vergissen met een andere soort is bijna niet mogelijk. Formaat grote vink + bruine rug + gele kop = geelgors! Zo opvallend als de man is, zo onopvallend grijsbruin-gestreept is het vrouwtje. Vooral met andere gorzendames, zoals rietgors en ortolaan kan de verwarring nog wel eens toeslaan. De geelgors kent de laatste jaren een lichte stijging in broedparen; er zijn nu tussen de 22.000 en 28.000 paren.
In najaar en winter kennen geelgorzen een zwervend bestaan. Ze blijven weliswaar veelal in het oosten en zuiden van het land rondhangen, maar duiken ook in kleine groepjes op langs de kust en in Flevoland. Onze broedvogels krijgen in het najaar gezelschap van broedvogels uit Scandinavië en Duitsland. Ze zoeken hun voedsel dan vooral in open terreinen, zoals gemaaide maïsakkers, graanvelden, kruidenrijke akkerranden en vogelakkers in Groningen. Ze scharrelen graag op de grond, vaak in gezelschap van vinkachtigen als groenling en… heel soms een ortolaan.
De ortolaan is, sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, in Nederland nagenoeg uitgestorven als broedvogel, al worden af en toe nog wel zingende mannetjes waargenomen. Buiten het broedseizoen zien we in april-mei en van augustus tot in oktober trekkende ortolanen. Het gaat bijna altijd om eenlingen, die zowel langs de kust als in het binnenland worden gemeld. Waarschijnlijk gaat het om Zweedse broedvogels, onderweg naar hun winterverblijf in tropisch Afrika.
Vrouwtje en mannetje ortolaan herken je in winterkleed aan de opvallende gelige baardstreep, de lichtgele oogring, de oranjeachtige buik en de roze snavel (bij geelgors altijd grijs). Verder zijn beide vogels grijsbruin of bruingrijs en doen ze dus enigszins denken aan een vrouwtje geelgors. Maar de waarneming van een ortolaan is hoe dan ook altijd een cadeautje.