Geplaatst op 31 oktober 2014
Voor dag en dauw gaan fotografen met hun drijvende schuilhutten te water – met toestemming van de terreinbeheerder natuurlijk – en zitten vervolgens urenlang klaar met hun telelens om voorbijkomende vogels vast te leggen. Best afzien. De ervaring leert dat je eigenlijk al in het donker te water moet om de vogels in de omgeving niet te verstoren.
In zo’n drijvende schuilhut sta je als fotograaf in het water, je schuilhut drijft op het oppervlak en biedt je een goed verscholen plek. De lens rust op de schuilhut, op een rijstzak of op een statiefkop die je aan de hut vastzet. In het beste geval heb je een paar goede kijkvensters van camouflagemateriaal, in het slechtste geval slechts een paar gaatjes om doorheen te loeren naar wat er om je heen gebeurt en water dat te diep (of ondiep) is om er ook door te kunnen kijken. Doordat de lens op de schuilhut rust, soms slechts een paar centimeter boven het wateroppervlak, heb je een heel bijzonder standpunt. Het is alsof je watervogels fotografeert vanuit het perspectief van een soortgenoot.
Een goed waadpak is in de Nederlandse wateren natuurlijk onmisbaar. Water onttrekt al snel alle warmte aan je lichaam en een lekkend pak maakt het moeilijk om het nog een paar uur vol te houden, in de hoop dat dat schuwe woudaapje alsnog uit het riet komt kijken. Een stel handwarmers is, zeker in de winter, geen overbodige luxe.