Het gehoorbereik van vogels verschilt per soort, maar is vergelijkbaar met dat van mensen (20-20.000 hertz). Vogels kunnen tóch veel beter horen, want ze kunnen beter details onderscheiden (grotere gehoorscherpte). Vogels zijn vooral ontvankelijk voor geluiden die dezelfde toonhoogte hebben als hun eigen geluiden.
Veel uilensoorten horen zo goed, dat ze in het pikdonker kunnen jagen. Ze bepalen de richting waaruit een geluid komt heel precies. Dit gebeurt aan de hand van verschillen in tijd en intensiteit waarmee het geluid van een prooidier met het linker- en rechteroor wordt opgevangen. Jonge uilen, die het tijdsverschil tussen het linker- en rechteroor nog moeten leren interpreteren, draaien en bewegen hun kop vaak om te oefenen. Ze vergelijken het geluid dat ze horen bij de verschillende posities van de kop.
De ogen van vogels lijken op die van mensen. Met de staafjes in het netvlies zien vogels licht en donker. Kegeltjes zorgen ervoor dat vogels kleuren waarnemen en een scherp beeld hebben. Daarnaast zien vogels, in tegenstelling tot mensen, ook ultraviolet licht en beleven de wereld daardoor toch heel anders dan wij.
Nachtactieve vogels hebben vooral veel staafjes en compenseren het gemis aan scherpte door een heel goed gehoor. Dagactieve vogels hebben juist veel kegeltjes.
IJsvogels hebben veel rode kegeltjes, omdat rood de schittering van het water wegneemt. Ze kunnen van bovenaf goed in het water kijken. Vogels die onder water goed moeten zien om naar vis zoeken, hebben veel blauwe en groene kegeltjes.
Vogels hebben ook kegeltjes die gevoelig zijn voor ultraviolet (uv) licht. Voorbeelden van wat ze daarmee zien:
Waarschijnlijk kunnen vogels wel ruiken, maar hoe goed, dat is voor de meeste soorten niet bekend. Bij vogels waarvoor het ruiken nut heeft in het dagelijkse leven, is het in ieder geval goed ontwikkeld. Bijvoorbeeld:
De voornaamste functies van veren zijn:
Het is niet het vliegvermogen dat vogels tot een klasse apart maakt, want ook vleermuizen en insecten kunnen vliegen - en sommige vogels weer juist niet. Wat vogels onderscheidt van andere diersoorten is het feit dat ze veren hebben!
Vogels kunnen vliegen omdat ze verschillende aanpassingen hebben die andere dieren niet hebben:
Ze zijn dus licht en hun vermogen tot het omzetten van energie in vliegkracht wordt vergroot.
Verschillende soorten gebruiken verschillende technieken om in de lucht te blijven:
Om veren droog en isolerend te houden, geven vogels zichzelf vaak een uitgebreide poetsbeurt, die begint met een bad. Ze vetten de veren in met een smeersel afkomstig van een vetklier vlak boven de staart. Daardoor wordt het verenpak waterdicht en lopen regendruppels er vanaf. Zo blijft de vogel lekker droog.
Met een stofbad wordt overmatige olie juist van de veren verwijderd, zodat die niet te vet worden. Tijdens het stofbaden draait een vogel zich rond in stof of zand, gooit fijne deeltjes over zijn vleugels en lichaam en wrijft ze in zijn verenkleed om zich vervolgens weer uit te schudden. Stofbaden helpt ook om schadelijke parasieten, zoals luizen en mijten, kwijt te raken. Niet alle soorten nemen een stofbad.
Op veel vogels krioelt het van de ongewenste passagiers, zoals mijten, teken, veerluizen en luisvliegen. Dit zijn parasieten die zich voeden met bloed, veren of huidschilfers van de vogel. Kuikens krijgen ze vaak al in het nest. Meestal zijn ze vrij onschadelijk, behalve als een vogel ziek is en ze te talrijk worden. Gezonde vogels houden hun parasieten onder controle door regelmatig te poetsen en te (stof)baden.
Veel vogels ruien twee keer per jaar. Na het broedseizoen om versleten veren te vervangen en weer voor het volgende broedseizoen om een opvallend verenkleed te krijgen voor de balts (een paringsritueel). Het kost ze veel energie en maakt ze kwetsbaar, omdat ze slechter kunnen vliegen. Ze gedragen zich daarom onopvallend. Ze lijken dan verdwenen, maar dat is niet het geval! Geen paniek als je in de nazomer geen vogels ziet!
Met versleten veren kun je niet goed vliegen, voedsel zoeken, warm blijven, voorplanten en uiteindelijk overleven. Versleten veren worden daarom tijdens de rui vervangen door nieuwe. Bij de meeste zangvogels gaat dit heel geleidelijk, zodat ze kunnen blijven vliegen (maar wel wat minder goed). Eenden en ganzen ruien daarentegen in zeer korte tijd en kunnen dan een paar weken niet of nauwelijks vliegen. Ze verzamelen zich dan in rustige, veilige gebieden waar voldoende voedsel is.
Vogels ruien ook om een mooi, opvallend verenkleed te krijgen voor de balts. Dat kan eenvoudig een ‘heldere’ versie van hun gebruikelijke kleed zijn, of iets compleet anders. Denk bijvoorbeeld een aan de pauw, die speciaal voor het imponeren van vrouwtjes een prachtige lange staart als een waaier opzet. Na het broedseizoen verliest hij deze verlengde staartveren.
Dat verschilt per soort. Kleine vogels zijn elkaar vaak één broedseizoen trouw en zelfs dat kan onderbroken worden door ontrouw of het nemen van meer partners.
Er zijn ook vogelsoorten die elkaar ieder broedseizoen weer opzoeken, zelfs als ze tijdens de trek gescheiden zijn. Bij lang levende soorten kunnen mannetje en vrouwtje zelfs een koppel voor het leven vormen. Een bekend voorbeeld is de knobbelzwaan, waarbij de dood van een van beiden pas het einde van een relatie betekent.
Andere soorten die paartjes voor het leven vormen zijn:
Of vogels 'rouwen' om een overleden partner is moeilijk in te schatten. Sommige langlevende soorten die hun hele leven samenblijven (zoals zwanen), lijken wel enige tijd van slag te zijn. Vaak duurt het tot het volgende broedseizoen voor ze een nieuwe partner zoeken.
Het is echter niet aan te raden om de vogel te verplaatsen of een nieuwe partner te introduceren. Vogels zijn, net als mensen, heel kieskeurig als het om hun partner gaat. Zij willen die zelf uitkiezen en ze redden het prima een seizoen alleen.
In het verre verleden hadden bijna alle mannelijke vogels een penis. Nu heeft nog maar drie procent de beschikking over dit ‘orgaan’ (waaronder eenden, zwanen, ganzen en struisvogels). Bij alle andere soorten komt het sperma uit de cloaca. Dit is een ruimte waarin de afvoerkanalen voor urine, ontlasting en de afscheiding van de geslachtsorganen uitkomen.
Zeer weinig vogels hebben nog uitwendige geslachtsdelen, omdat deze voor vogels extra risico’s met zich meebrengen: ze raken makkelijk beschadigd en leveren bij zwemmen of vliegen ongewenste weerstand op.
Het paren bij vogels lijkt stuntelig en duurt kort. Het mannetje houdt zich in evenwicht door het vrouwtje in de nekveren te pakken en snel te flapperen. Het vrouwtje buigt haar staart opzij en het mannetje klapt de zijne omlaag om de geslachtsopeningen met elkaar in contact te brengen. Het is een wankel standje, vooral voor vogels met steltpoten.
Een vogelleven begint met een korte periode waarin vogels leren wie hun ouders en soortgenoten zijn. Dit wordt ‘inprenting’ genoemd. De jonge vogel krijgt een onuitwisbare indruk van ouders, soortgenoten, leefomgeving, prooidieren, nestmateriaal, zang, enzovoort. Hoe lang deze wederzijdse herkenning in stand blijft, is afhankelijk van de soort en de levenswijze.
Jonge eendjes bijvoorbeeld, leren in de eerste 13 tot 16 uur van hun leven wie hun ouders zijn. Beweging en geluid zijn hierbij belangrijk. Als ze gedurende deze periode een kip zien die scharrelt en tokt, zien ze die als ouder. Ook de partnervoorkeur in het latere leven wordt zo bepaald.
Bij intelligente, sociaal levende vogels - zoals kraaien - is het waarschijnlijk dat ze elkaar en soortgenoten jarenlang individueel herkennen. Ook monogame partners herkennen elkaar jarenlang. Verliezen ze elkaar tijdens de trek uit het oog, dan weten ze elkaar in het voorjaar toch weer te vinden. Voor korter levende vogels is niet zeker of ze elkaar herkennen.
De zang wordt gebruikt om het territorium te verdedigen en een vrouwtje te lokken. De meeste zangen bestaan uit een erfelijk deel en een improvisatiedeel (spreeuwen zijn hier sterk in). Door het improviseren en het elkaar nazingen, ontstaan plaatselijk hele ‘vogeldialecten’. Er zijn ook vogels die niet zingen. Zo kleppert de ooievaar met zijn snavel en roffelt de specht op een boomstam.
Onopvallende vogels moeten zich juist kenbaar maken met hun zang en zingen vaak hard, terwijl andere vogels meer imponeren met hun verenkleed. En vogels die in een dichte vegetatie leven en broeden, zingen vaak harder dan vogels in het open veld. Zo is het ‘hoempen’ van de roerdomp in een dichte rietvegetatie soms op twee kilometer afstand te horen.
Vogels produceren geluiden niet met stembanden, maar met behulp van de zogenoemde syrinx. Deze bevindt zich waar de luchtpijp zich splitst naar de longen. Enkele families, zoals sommige pinguïns, ooievaars en gieren hebben geen syrinx.
Hoe gespierder deze syrinx, hoe ingewikkelder de zang. Het vocabulaire varieert daardoor nogal. Sommige soorten kunnen wel meer dan twintig verschillende roepjes produceren, een volwassen koolmeesman zelfs wel vijftig.
Vogels kennen roepjes en zang. Een roep heeft niet altijd met voortplanting te maken, de zang wel. Met roepjes kunnen vogels over van alles communiceren:
Dit is afhankelijk van de soort en de weersomstandigheden. Hieronder staan wat maximale vlieghoogtes. Over het algemeen vliegen vogels echter veel lager en wordt de maximale hoogte alleen bereikt tijdens de trek.
Hoogte |
Soorten | |
7500 m. | Ganzen. De Indische gans vliegt op die hoogte dwars door de Himalaya | |
7000 m. | Bonte strandlopers en kanoetstrandlopers tijdens de trek | |
6000 m. | Grutto’s en wulpen op hun trek naar het zuiden | |
3000 m. | Lijsters tijdens najaarstrek vanuit Scandinavië | |
2100 m. | Torenvalken, houtduiven | |
1800 m. | Gierzwaluw, kieviten | |
1500 m. | De meeste zangvogels trekken niet boven dit niveau | |
1200 m. | Kleine zangvogels die ’s nachts van Nederland naar Engeland vliegen | |
900 m. | Dagtrekkers, zoals spreeuwen of vinken | |
150 m. | Vele vogels komen in hun leven niet boven dit niveau |
Dit is afhankelijk van de soort, de weersomstandigheden en de wijze van vliegen, recht vooruit flappend (eend) of in een duikvlucht (slechtvalk). Om een idee te krijgen, staat hieronder voor een aantal algemene soorten een gemiddelde snelheid.
Roek | ca. 70 km/uur |
Boerenzwaluw | ca. 90 km/uur |
Huiszwaluw | ca. 90 km/uur |
Spreeuw | ca. 80 km/uur |
Vink | ca. 40 km/uur |
Pimpelmees | ca. 30 km/uur |
Huismus | ca. 40 km/uur |
Gierzwaluw | ca. 111 km/uur |
Slechtvalk | ca. 200 km/uur |
Wilde eend | ca. 80 km/uur |
Een aantal voorbeelden:
Pimpelmees | 22 cm |
Gierzwaluw | 45 cm |
Grote bonte specht | 50 cm |
Kievit | 70 cm |
Houtduif | 75 cm |
Zwarte kraai | 90 cm |
Bosuil | 96 cm |
Buizerd | 130 cm |
Ooievaar | 220 cm |
Knobbelzwaan | 240 cm |
Zeearend | 250 cm |
Dankzij ringonderzoek weten we hoe oud vogels kunnen worden. Nu worden de meeste vogels niet zo oud, doordat ze worden gepakt door roofvogels, katten of dood worden gereden door auto’s. Een koolmees bijvoorbeeld wordt gemiddeld maar een jaar oud. In extreme gevallen kunnen ze veel ouder worden. Hieronder is een lijst opgenomen met maximale leeftijden van vogels. Het is best mogelijk dat een vogel nog ouder kan worden dan in deze lijst is aangegeven.
Turkse tortel Groene specht Kramsvogel Staartmees Winterkoning Zwarte mees Huiszwaluw Zwartkop Geelgors Gekraagde roodstaart Goudhaantje Goudvink Grauwe vliegenvanger Holenduif Putter Witte kwikstaart Bonte vliegenvanger Boomklever Grote bonte specht Heggenmus Matkop Glanskop Groenling Grote lijster Pimpelmees Ringmus Vink Waterhoen Koolmees |
4 jr 5 jr 5 jr 5 jr 5 jr 5 jr 6 jr 6 jr 7 jr 7 jr 7 jr 8 jr 8 jr 8 jr 8 jr 8 jr 9 jr 9 jr 9 jr 9 jr 9 jr 10 jr 10 jr 10 jr 10 jr 10 jr 10 jr 11 jr 12 jr |
Huismus Roodborst Houtduif Kauw Zanglijster Ekster Kerkuil Boerenzwaluw Steenuil Torenvalk Gaai Knobbelzwaan Koperwiek Merel Roek Spreeuw Bosuil Gierzwaluw Wilde eend Kokmeeuw Blauwe reiger Nrdse pijlstormvogel Jan van Gent Eidereend Kleine rietgans Ooievaar Scholekster Nrdse stormvogel |
13 jr 13 jr 14 jr 14 jr 14 jr 15 jr 15 jr 16 jr 16 jr 16 jr 18 jr 19 jr 19 jr 20 jr 20 jr 20 jr 21 jr 21 jr 29 jr 33 jr 35 jr 37 jr 37 jr 37 jr 39 jr 39 jr 43 jr 43 jr |
Enkele voorbeelden:
Pimpelmees | 15 gr |
Gierzwaluw | 45 gr |
Grote bonte specht | 100 gr |
Kievit | 210 gr |
Houtduif | 480 gr |
Bosuil | 520 gr |
Zwarte kraai | 620 gr |
Buizerd | 1250 gr |
Ooievaar | 4700 gr |
Knobbelzwaan | ca 13000 gr |
Er zijn verschillende onderzoeksmethoden om meer te leren over vogels, zodat we ze kennen beschermen. Belangrijke vragen daarbij zijn: gaat een vogel vooruit of achteruit, wat is de trend, en, vervolgens wat is de oorzaak van bijvoorbeeld de achteruitgang en met welke beschermingsmaatregelen is de vogel echt geholpen. Om die reden moet duidelijk waarom hoeveel vogels er zijn en waar ze zich bevinden. Er komen steeds meer onderzoeksmethoden bij.
Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw worden vogels al systematisch geteld. Landelijke tellingen worden gecoördineerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland. Deze tellingen worden voornamelijk verricht door vrijwilligers.
Het Vogeltrekstation coördineert in Nederland het vangen en ringen van vogels voor wetenschappelijk onderzoek. Ze krijgen een individueel herkenbare pootring. Door het terug vangen van deze vogels (of van afstand aflezen van de ringen), wordt informatie verkregen over trek, reproductie, doodsoorzaken en leefgebieden.
Veel trek speelt zich ’s nachts af of heel hoog in de lucht. De opkomst van het radaronderzoek, eind jaren zestig, was daarvoor een uitkomst.
Sinds enkele jaren kunnen vogels van een zendertje worden voorzien, zoals roerdompen of purperreigers. Daardoor kunnen ze op ieder moment van de dag worden gevolgd en komen we meer te weten over de trekroutes en mogelijkheden om ze op die route te beschermen.
Lichtgevoelige chips die ook op kleinere vogels kunnen worden bevestigd met piepkleine rugzakjes, zoals bij boerenzwaluwen. Zodra de vogels kunnen worden terug gevangen als ze weer naar hun broedgebied terugkeren, kan de chip worden uitgelezen. Op die manier kan worden bepaald waar de vogel is geweest.
Het aanbrengen van een ring of zender levert kortdurende stress op voor de vogel. Er wordt echter altijd gezorgd dat de vogels er zo min mogelijk last van hebben en dat het geen gevolgen heeft op de lange termijn. Het is belangrijk dat ze hun natuurlijke gedrag blijven vertonen, voor de vogel zelf, maar ook omdat de onderzoeksgegevens anders niet betrouwbaar zijn.
Er zijn verschillende soorten ringen: metalen ringen, gekleurde ringen, maar ook halsbanden, penningen, vleugelmerken enzovoort. Al deze gegevens kunnen worden doorgegeven aan het Vogeltrekstation.
Vogels trekken weg uit het broedgebied om een verre, uitputtende en risicovolle reis te ondernemen. Maar voor veel soorten is blijven nóg gevaarlijker. De reden is voedselgebrek, want vogels vinden in de winter moeilijker voldoende voedsel:
In het voorjaar gaan ze weer terug naar het noorden om daar te broeden.
Het is genetisch bepaald of een vogel wel of niet trekt. Trekvogels reageren op veranderingen in daglengte of weersomstandigheden.
Lange afstandtrekkers - trekvogels die overwinteren in Afrika - reageren vooral op de verandering in daglengte en wachten niet op veranderingen in weersomstandigheden.
Korte afstandtrekkers - trekvogels die in Europa overwinteren - reageren veel meer op weersinvloeden. Blijft het in het najaar lang warm, dan blijven veel vogels langer in de omgeving van hun broedgebied.
Standvogels nemen het risico om in hun broedgebied te blijven in de winter. Het voordeel hiervan is dat zij in het voorjaar meteen ter plaatse zijn en eerder een broedplek kunnen uitzoeken. Vaak hebben deze vogels meerdere legsels per jaar en brengen ze dus meer jongen groot. Dat moet wel, om de verliezen tijdens een strenge winter te compenseren.
In welke richting en hoe lang een vogel trekt is aangeboren. Jonge vogels volgen dus instinctief een bepaalde richting en afstand. Volwassen vogels die al een keer in het overwinteringsgebied zijn geweest, kunnen hun oriëntatie aanpassen indien nodig.
Vogels gebruiken verschillende navigatiemethoden.
Dwaalgasten zijn soorten die gemiddeld minder dan één keer per jaar (sinds ongeveer 1800) in Nederland zijn gezien. Tijdens de trek zijn ze afgedwaald. Als een zeldzame vogel door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) bevestigd wordt, spreken we van een dwaalgast.
Uit iedere windstreek worden dwaalgasten waargenomen. Er zijn verschillende oorzaken.
Voor de trek ruien vogels, oefenen ze de vliegspieren en leggen ze vetreserves aan, ‘opvetten’. Dat vet levert de benodigde energie om grote afstanden te vliegen en onherbergzame gebieden – zoals woestijnen– over te steken. Ze hoeven onderweg lange tijd niet te eten.
Om onafgebroken duizenden kilometers te vliegen is veel vet nodig. Soms eten trekvogels zoveel voor de tocht, dat hun gewicht verdubbelt. Dit opvetten wordt aangestuurd door hormonen, die het gedrag veranderen. Ook het inwendige lichaam van een vogel kan veranderen om de opslag van zoveel vet mogelijk te maken.
In de periode van het opvetten is de maag van de kanoet extra groot, om snel veel te kunnen eten. Tijdens de trek wordt de maag juist verkleind tot een minimum aan ruimte en gewicht. Gedurende de lange vlucht eet hij toch niet en wordt het vet dat is opgeslagen in zijn lijf via het bloed direct naar de spieren gevoerd.
Er zijn ook vogels die stapsgewijs naar het zuiden trekken en tussendoor steeds even bijtanken.
De lepelaar trekt van moeras naar moeras en legt per keer steeds ‘slechts’ een paar honderd kilometer af.
Kampioen vlieger is de noordse stern, die legt om te broeden 18.000 kilometer af vanaf de zeeën rond de Noordpool naar de Zuidpool, met een uitstapje richting Indische oceaan, zoals Nederlandse onderzoekers aantoonden. Datzelfde jaar vliegt hij, meer rechtstreeks, in omgekeerde richting. Op die manier legt hij jaarlijks afstanden af van tussen de 30.000 en 40.000 kilometer. Tijdens zijn leven, is dat een afstand van drie keer naar de maan en terug! Een mooi filmpje over de reis van deze kampioen.
Het vliegen in V-formatie is energiezuinig. Door het vliegen ontstaan luchtwervelingen die veel energieverspilling veroorzaken. Vogels zoals ganzen, eenden en kraanvogels heffen dit verlies gedeeltelijk op door in een V-formatie te vliegen. Elke vogel krijgt dan extra stijgvermogen door de opwaartse luchtstroom teweeggebracht door de vogels die vóór hem vliegen. Op den duur zal de voorste vogel zich laten afzakken naar achteren en zijn inspannend werk aan de volgende overlaten. Kleine vogels veroorzaken waarschijnlijk niet voldoende luchtstroom om het vliegen in V-formatie rendabel te maken.
Vogels kunnen in ramen, autodeuren of spiegels hun spiegelbeeld zien. Ze herkennen zichzelf niet, dus zien in het spiegelbeeld een soortgenoot (concurrent). Dat kan natuurlijk niet worden getolereerd in het broedseizoen! Vaak blijft het bij dreigen, maar soms ontstaan heuse spiegelgevechten.
Om te voorkomen dat vogels tegen het raam blijven vliegen, is het van belang de weerspiegeling weg te nemen. Dit kan door iets tegen de buitenkant van het raam te plakken. Een tip is doorzichtig, zelfklevend huishoudfolie. Dit laat licht binnen en neemt toch de weerspiegeling weg.
Veel vogelgedrag is gebaseerd op instinct. Denk aan voedsel vinden, zingen en trekken naar overwinteringsplaatsen. Maar de finesses moeten ze leren door het nadoen van de ouders. Zingen is aangeboren, maar ook de zang ontwikkelt zich beter door het luisteren naar soortgenoten.
Vogels leren door vallen en opstaan. Als ze een insect of plant eten waarvan ze ziek worden, zullen ze dat een volgende keer laten. Dichter bij onze definitie van slim, komt het leren van de gevolgen van bepaald gedrag.
Zelfs het gebruik van gereedschap – tot voor kort alleen beschreven bij mensapen – is vogels niet vreemd.
Een roek kan een haakje aan een stuk ijzerdraad buigen om voedsel uit een lange dunne buis te vissen. Hij ‘bedenkt’ het zelfs om stenen in een buis te stapelen, zodat het water dat er onderin staat omhoog komt en hij kan drinken.
Het komt wel eens voor dat een alleenstaande ouder helpt bij het voeren van jonge vogels uit een ander nest. Een eerder legsel is dan vaak mislukt, maar de drang om te voeren zo groot, dat jonge vogels die in de buurt zitten worden gevoerd. Soms zijn het jongen van dezelfde soort, maar het kunnen ook jongen zijn van een andere vogelsoort.