Navigatie overslaan
Velduil / Birdphoto

Vogelweetjes

Zintuigen van vogels

Het gehoorbereik van vogels verschilt per soort, maar is vergelijkbaar met dat van mensen (20-20.000 hertz). Vogels kunnen tóch veel beter horen, want ze kunnen beter details onderscheiden (grotere gehoorscherpte). Vogels zijn vooral ontvankelijk voor geluiden die dezelfde toonhoogte hebben als hun eigen geluiden.

Uilen jagen met de oren

Veel uilensoorten horen zo goed, dat ze in het pikdonker kunnen jagen. Ze bepalen de richting waaruit een geluid komt heel precies. Dit gebeurt aan de hand van verschillen in tijd en intensiteit waarmee het geluid van een prooidier met het linker- en rechteroor wordt opgevangen. Jonge uilen, die het tijdsverschil tussen het linker- en rechteroor nog moeten leren interpreteren, draaien en bewegen hun kop vaak om te oefenen. Ze vergelijken het geluid dat ze horen bij de verschillende posities van de kop.

 

De ogen van vogels lijken op die van mensen. Met de staafjes in het netvlies zien vogels licht en donker. Kegeltjes zorgen ervoor dat vogels kleuren waarnemen en een scherp beeld hebben. Daarnaast zien vogels, in tegenstelling tot mensen, ook ultraviolet licht en beleven de wereld daardoor toch heel anders dan wij.

Staafjes en kegeltjes

Nachtactieve vogels hebben vooral veel staafjes en compenseren het gemis aan scherpte door een heel goed gehoor. Dagactieve vogels hebben juist veel kegeltjes.

Voorbeeld:

IJsvogels hebben veel rode kegeltjes, omdat rood de schittering van het water wegneemt. Ze kunnen van bovenaf goed in het water kijken. Vogels die onder water goed moeten zien om naar vis zoeken, hebben veel blauwe en groene kegeltjes.

Ultraviolet licht

Vogels hebben ook kegeltjes die gevoelig zijn voor ultraviolet (uv) licht. Voorbeelden van wat ze daarmee zien:

  • de waslaag om rijpe vruchten (lijsterachtigen),
  • de zon als het bewolkt is (oriëntatie en navigatie),
  • andere kleuren in het verenkleed (een mannetje pimpelmees/roodborst/ekster/etc. ziet er voor die vogels heel anders uit dan een vrouwtje).

 

Waarschijnlijk kunnen vogels wel ruiken, maar hoe goed, dat is voor de meeste soorten niet bekend. Bij vogels waarvoor het ruiken nut heeft in het dagelijkse leven, is het in ieder geval goed ontwikkeld. Bijvoorbeeld:

  • Aas etende soorten, zoals sommige gieren, gebruiken hun neus om kadavers te vinden.
  • Vogelsoorten die ‘s nachts of in een schaduwrijke omgeving eten zoeken en moeilijk gebruik kunnen maken van hun ogen (kiwi’s), kunnen ruiken.
  • Veel soorten zeevogels goed kunnen ruiken.

 

 

Veren maken de vogel

De voornaamste functies van veren zijn:

  • vliegen,
  • vasthouden van warmte,
  • uiterlijk vertoon,
  • camouflage,
  • het afstoten van water.

Het is niet het vliegvermogen dat vogels tot een klasse apart maakt, want ook vleermuizen en insecten kunnen vliegen - en sommige vogels weer juist niet. Wat vogels onderscheidt van andere diersoorten is het feit dat ze veren hebben!

Vogels kunnen vliegen omdat ze verschillende aanpassingen hebben die andere dieren niet hebben:

  • vleugels en veren,
  • dunne, holle beenderen,
  • geen zware tanden en kaken,
  • een heel efficiënt bloedcirculatie- en ademhalingssysteem,
  • een hoge stofwisselingssnelheid.

Ze zijn dus licht en hun vermogen tot het omzetten van energie in vliegkracht wordt vergroot.

Vliegtechnieken

Verschillende soorten gebruiken verschillende technieken om in de lucht te blijven:

  • slaan met de vleugels,
  • zweefvliegen (met gespreide vleugels zonder slag),
  • laveren (gebruik maken van warme stijgende lucht, thermiek, om (cirkelend) omhoog te gaan of in de lucht te blijven)
  • bidden (zeer snel met de vleugels slaan om op één plaats te blijven hangen).

 

Om veren droog en isolerend te houden, geven vogels zichzelf vaak een uitgebreide poetsbeurt, die begint met een bad. Ze vetten de veren in met een smeersel afkomstig van een vetklier vlak boven de staart. Daardoor wordt het verenpak waterdicht en lopen regendruppels er vanaf. Zo blijft de vogel lekker droog.

Stofbad

Met een stofbad wordt overmatige olie juist van de veren verwijderd, zodat die niet te vet worden. Tijdens het stofbaden draait een vogel zich rond in stof of zand, gooit fijne deeltjes over zijn vleugels en lichaam en wrijft ze in zijn verenkleed om zich vervolgens weer uit te schudden. Stofbaden helpt ook om schadelijke parasieten, zoals luizen en mijten, kwijt te raken. Niet alle soorten nemen een stofbad.

Op veel vogels krioelt het van de ongewenste passagiers, zoals mijten, teken, veerluizen en luisvliegen. Dit zijn parasieten die zich voeden met bloed, veren of huidschilfers van de vogel. Kuikens krijgen ze vaak al in het nest. Meestal zijn ze vrij onschadelijk, behalve als een vogel ziek is en ze te talrijk worden. Gezonde vogels houden hun parasieten onder controle door regelmatig te poetsen en te (stof)baden.

Veel vogels ruien twee keer per jaar. Na het broedseizoen om versleten veren te vervangen en weer voor het volgende broedseizoen om een opvallend verenkleed te krijgen voor de balts (een paringsritueel). Het kost ze veel energie en maakt ze kwetsbaar, omdat ze slechter kunnen vliegen. Ze gedragen zich daarom onopvallend. Ze lijken dan verdwenen, maar dat is niet het geval! Geen paniek als je in de nazomer geen vogels ziet!

Versleten veren

Met versleten veren kun je niet goed vliegen, voedsel zoeken, warm blijven, voorplanten en uiteindelijk overleven. Versleten veren worden daarom tijdens de rui vervangen door nieuwe. Bij de meeste zangvogels gaat dit heel geleidelijk, zodat ze kunnen blijven vliegen (maar wel wat minder goed). Eenden en ganzen ruien daarentegen in zeer korte tijd en kunnen dan een paar weken niet of nauwelijks vliegen. Ze verzamelen zich dan in rustige, veilige gebieden waar voldoende voedsel is.

Balts

Vogels ruien ook om een mooi, opvallend verenkleed te krijgen voor de balts. Dat kan eenvoudig een ‘heldere’ versie van hun gebruikelijke kleed zijn, of iets compleet anders. Denk bijvoorbeeld een aan de pauw, die speciaal voor het imponeren van vrouwtjes een prachtige lange staart als een waaier opzet. Na het broedseizoen verliest hij deze verlengde staartveren.

Vogelrelaties: monogamie, paren en herkenning

Dat verschilt per soort. Kleine vogels zijn elkaar vaak één broedseizoen trouw en zelfs dat kan onderbroken worden door ontrouw of het nemen van meer partners.

Er zijn ook vogelsoorten die elkaar ieder broedseizoen weer opzoeken, zelfs als ze tijdens de trek gescheiden zijn. Bij lang levende soorten kunnen mannetje en vrouwtje zelfs een koppel voor het leven vormen. Een bekend voorbeeld is de knobbelzwaan, waarbij de dood van een van beiden pas het einde van een relatie betekent.

Andere soorten die paartjes voor het leven vormen zijn:

  • Grotere zwanen
  • Kraaiachtigen
  • Grote roofvogels
  • Veel papegaaiensoorten
  • Duiven
  • Ganzen
  • Albatrossen
  • Grutto’s
  • Scholeksters

Of vogels 'rouwen' om een overleden partner is moeilijk in te schatten. Sommige langlevende soorten die hun hele leven samenblijven (zoals zwanen), lijken wel enige tijd van slag te zijn. Vaak duurt het tot het volgende broedseizoen voor ze een nieuwe partner zoeken.

Het is echter niet aan te raden om de vogel te verplaatsen of een nieuwe partner te introduceren. Vogels zijn, net als mensen, heel kieskeurig als het om hun partner gaat. Zij willen die zelf uitkiezen en ze redden het prima een seizoen alleen.

In het verre verleden hadden bijna alle mannelijke vogels een penis. Nu heeft nog maar drie procent de beschikking over dit ‘orgaan’ (waaronder eenden, zwanen, ganzen en struisvogels). Bij alle andere soorten komt het sperma uit de cloaca. Dit is een ruimte waarin de afvoerkanalen voor urine, ontlasting en de afscheiding van de geslachtsorganen uitkomen.

Risico’s van een penis

Zeer weinig vogels hebben nog uitwendige geslachtsdelen, omdat deze voor vogels extra risico’s met zich meebrengen: ze raken makkelijk beschadigd en leveren bij zwemmen of vliegen ongewenste weerstand op.

Wankel standje

Het paren bij vogels lijkt stuntelig en duurt kort. Het mannetje houdt zich in evenwicht door het vrouwtje in de nekveren te pakken en snel te flapperen. Het vrouwtje buigt haar staart opzij en het mannetje klapt de zijne omlaag om de geslachtsopeningen met elkaar in contact te brengen. Het is een wankel standje, vooral voor vogels met steltpoten.

Een vogelleven begint met een korte periode waarin vogels leren wie hun ouders en soortgenoten zijn. Dit wordt ‘inprenting’ genoemd. De jonge vogel krijgt een onuitwisbare indruk van ouders, soortgenoten, leefomgeving, prooidieren, nestmateriaal, zang, enzovoort. Hoe lang deze wederzijdse herkenning in stand blijft, is afhankelijk van de soort en de levenswijze.

Kip als eenden-moeder

Jonge eendjes bijvoorbeeld, leren in de eerste 13 tot 16 uur van hun leven wie hun ouders zijn. Beweging en geluid zijn hierbij belangrijk. Als ze gedurende deze periode een kip zien die scharrelt en tokt, zien ze die als ouder. Ook de partnervoorkeur in het latere leven wordt zo bepaald.

Jarenlang herkennen

Bij intelligente, sociaal levende vogels - zoals kraaien - is het waarschijnlijk dat ze elkaar en soortgenoten jarenlang individueel herkennen. Ook monogame partners herkennen elkaar jarenlang. Verliezen ze elkaar tijdens de trek uit het oog, dan weten ze elkaar in het voorjaar toch weer te vinden. Voor korter levende vogels is niet zeker of ze elkaar herkennen.

Vogelzang

De zang wordt gebruikt om het territorium te verdedigen en een vrouwtje te lokken. De meeste zangen bestaan uit een erfelijk deel en een improvisatiedeel (spreeuwen zijn hier sterk in). Door het improviseren en het elkaar nazingen, ontstaan plaatselijk hele ‘vogeldialecten’. Er zijn ook vogels die niet zingen. Zo kleppert de ooievaar met zijn snavel en roffelt de specht op een boomstam.

Onopvallend of verstopt: hard zingen!

Onopvallende vogels moeten zich juist kenbaar maken met hun zang en zingen vaak hard, terwijl andere vogels meer imponeren met hun verenkleed. En vogels die in een dichte vegetatie leven en broeden, zingen vaak harder dan vogels in het open veld. Zo is het ‘hoempen’ van de roerdomp in een dichte rietvegetatie soms op twee kilometer afstand te horen.

Vogels produceren geluiden niet met stembanden, maar met behulp van de zogenoemde syrinx. Deze bevindt zich waar de luchtpijp zich splitst naar de longen. Enkele families, zoals sommige pinguïns, ooievaars en gieren hebben geen syrinx.

Hoe gespierder deze syrinx, hoe ingewikkelder de zang. Het vocabulaire varieert daardoor nogal. Sommige soorten kunnen wel meer dan twintig verschillende roepjes produceren, een volwassen koolmeesman zelfs wel vijftig.

 

Vogels kennen roepjes en zang. Een roep heeft niet altijd met voortplanting te maken, de zang wel. Met roepjes kunnen vogels over van alles communiceren:

  • Lokroep. Om soortgenoten te lokken en soms voor het markeren van een territorium.
  • Contactroep. Om de groepsband te onderhouden. Speelt ook een rol bij de paarband van vogels. Mannetjes stemmen hun geluid af op dat van hun vrouwtje, zodat verschillende paartjes anders klinken.
  • Alarmroep. Wordt bij gevaar gebruikt. Dit zijn meestal ijle, korte geluidjes die voor roofdieren moeilijk te traceren zijn. Alarmroepjes van verschillende soorten lijken op elkaar, zodat ook andere soorten worden gewaarschuwd. Roofvogels laten hun plannen vaak varen als ze alarmroepjes horen.
  • Bedelroep. Stimuleert de ouders om de jongen te voeren. Bij sommige soorten door het vrouwtje gebruikt om de paarband met het mannetje te verstevigen en hem om voedsel te vragen.
  • Roodborst. Als je ’s nachts een vogel hoort zingen is het meestal de roodborst (familie van de nachtegaal!). Ze zingen ook volop buiten de broedperiode, dus je kunt ze het hele jaar horen, dag en nacht.
  • Nachtegaal. Dit is de meest bekende nachtzanger. Toch zal je hem niet zo vaak horen als de roodborst, want hij is minder algemeen en trekt weg na het broedseizoen naar zuiden. In de duinen bijna niet te missen.
  • Merel. De merel zingt niet de hele nacht, maar zo’n half uur of drie kwartier voor zonsopkomst. Het is de eerste vogel die ’s ochtends begint met zingen, niet veel later gevolgd door de zanglijster.

Vogels in cijfers

Dit is afhankelijk van de soort en de weersomstandigheden. Hieronder staan wat maximale vlieghoogtes. Over het algemeen vliegen vogels echter veel lager en wordt de maximale hoogte alleen bereikt tijdens de trek.

Hoogte 
  Soorten
7500 m.   Ganzen. De Indische gans vliegt op die hoogte dwars door de Himalaya
7000 m.   Bonte strandlopers en kanoetstrandlopers tijdens de trek
6000 m.   Grutto’s en wulpen op hun trek naar het zuiden
3000 m.   Lijsters tijdens najaarstrek vanuit Scandinavië
2100 m.   Torenvalken, houtduiven
1800 m.   Gierzwaluw, kieviten
1500 m.   De meeste zangvogels trekken niet boven dit niveau
1200 m.   Kleine zangvogels die ’s nachts van Nederland naar Engeland vliegen
900 m.   Dagtrekkers, zoals spreeuwen of vinken
150 m.   Vele vogels komen in hun leven niet boven dit niveau

Dit is afhankelijk van de soort, de weersomstandigheden en de wijze van vliegen, recht vooruit flappend (eend) of in een duikvlucht (slechtvalk). Om een idee te krijgen, staat hieronder voor een aantal algemene soorten een gemiddelde snelheid.

Roek ca. 70 km/uur
Boerenzwaluw ca. 90 km/uur
Huiszwaluw ca. 90 km/uur
Spreeuw ca. 80 km/uur
Vink ca. 40 km/uur
Pimpelmees ca. 30 km/uur
Huismus ca. 40 km/uur
Gierzwaluw ca. 111 km/uur
Slechtvalk ca. 200 km/uur
Wilde eend ca. 80 km/uur

Een aantal voorbeelden:

Pimpelmees 22 cm
Gierzwaluw 45 cm
Grote bonte specht 50 cm
Kievit 70 cm
Houtduif 75 cm
Zwarte kraai 90 cm
Bosuil 96 cm
Buizerd 130 cm
Ooievaar 220 cm
Knobbelzwaan 240 cm
Zeearend 250 cm

Dankzij ringonderzoek weten we hoe oud vogels kunnen worden. Nu worden de meeste vogels niet zo oud, doordat ze worden gepakt door roofvogels, katten of dood worden gereden door auto’s. Een koolmees bijvoorbeeld wordt gemiddeld maar een jaar oud. In extreme gevallen kunnen ze veel ouder worden. Hieronder is een lijst opgenomen met maximale leeftijden van vogels. Het is best mogelijk dat een vogel nog ouder kan worden dan in deze lijst is aangegeven.

Turkse tortel
Groene specht
Kramsvogel
Staartmees
Winterkoning
Zwarte mees
Huiszwaluw
Zwartkop
Geelgors
Gekraagde roodstaart
Goudhaantje
Goudvink
Grauwe vliegenvanger 
Holenduif
Putter
Witte kwikstaart
Bonte vliegenvanger
Boomklever
Grote bonte specht
Heggenmus
Matkop
Glanskop
Groenling
Grote lijster
Pimpelmees
Ringmus
Vink
Waterhoen
Koolmees
  4 jr
  5 jr
  5 jr
  5 jr
  5 jr
  5 jr
  6 jr
  6 jr
  7 jr
  7 jr
  7 jr
  8 jr
  8 jr
  8 jr
  8 jr
  8 jr
  9 jr
  9 jr
  9 jr
  9 jr
  9 jr
10 jr
10 jr
10 jr
10 jr
10 jr
10 jr
11 jr
12 jr
      Huismus
Roodborst
Houtduif
Kauw
Zanglijster
Ekster
Kerkuil
Boerenzwaluw
Steenuil
Torenvalk
Gaai
Knobbelzwaan
Koperwiek
Merel
Roek
Spreeuw
Bosuil
Gierzwaluw
Wilde eend
Kokmeeuw
Blauwe reiger
Nrdse pijlstormvogel 
Jan van Gent
Eidereend
Kleine rietgans
Ooievaar
Scholekster
Nrdse stormvogel

13 jr
13 jr
14 jr
14 jr
14 jr
15 jr
15 jr
16 jr
16 jr
16 jr
18 jr
19 jr
19 jr
20 jr
20 jr
20 jr
21 jr
21 jr
29 jr
33 jr
35 jr
37 jr
37 jr
37 jr
39 jr
39 jr
43 jr
43 jr

Enkele voorbeelden:

Pimpelmees 15 gr
Gierzwaluw 45 gr
Grote bonte specht 100 gr
Kievit 210 gr
Houtduif 480 gr
Bosuil 520 gr
Zwarte kraai 620 gr
Buizerd 1250 gr
Ooievaar 4700 gr
Knobbelzwaan ca 13000 gr

Wat voor onderzoek is nodig om vogels te beschermen?

Er zijn verschillende onderzoeksmethoden om meer te leren over vogels, zodat we ze kennen beschermen. Belangrijke vragen daarbij zijn: gaat een vogel vooruit of achteruit, wat is de trend, en, vervolgens wat is de oorzaak van bijvoorbeeld de achteruitgang en  met welke beschermingsmaatregelen is de vogel echt geholpen. Om die reden moet duidelijk waarom hoeveel vogels er zijn en waar ze zich bevinden. Er komen steeds meer onderzoeksmethoden bij.

Tellen

Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw worden vogels al systematisch geteld. Landelijke tellingen worden gecoördineerd door Sovon Vogelonderzoek Nederland. Deze tellingen worden voornamelijk verricht door vrijwilligers.

Ringen

Het Vogeltrekstation coördineert in Nederland het vangen en ringen van vogels voor wetenschappelijk onderzoek. Ze krijgen een individueel herkenbare pootring. Door het terug vangen van deze vogels (of van afstand aflezen van de ringen), wordt informatie verkregen over trek, reproductie, doodsoorzaken en leefgebieden.

Radar

Veel trek speelt zich ’s nachts af of heel hoog in de lucht. De opkomst van het radaronderzoek, eind jaren zestig, was daarvoor een uitkomst.

Zenders

Sinds enkele jaren kunnen vogels van een zendertje worden voorzien, zoals roerdompen of purperreigers. Daardoor kunnen ze op ieder moment van de dag worden gevolgd en komen we meer te weten over de trekroutes en mogelijkheden om ze op die route te beschermen.

Geolocators

Lichtgevoelige chips die ook op kleinere vogels kunnen worden bevestigd met piepkleine rugzakjes, zoals bij boerenzwaluwen. Zodra de vogels kunnen worden terug gevangen als ze weer naar hun broedgebied terugkeren, kan de chip worden uitgelezen. Op die manier kan worden bepaald waar de vogel is geweest.

Het aanbrengen van een ring of zender levert kortdurende stress op voor de vogel. Er wordt echter altijd gezorgd dat de vogels er zo min mogelijk last van hebben en dat het geen gevolgen heeft op de lange termijn. Het is belangrijk dat ze hun natuurlijke gedrag blijven vertonen, voor de vogel zelf, maar ook omdat de onderzoeksgegevens anders niet betrouwbaar zijn.

Er zijn verschillende soorten ringen: metalen ringen, gekleurde ringen, maar ook halsbanden, penningen, vleugelmerken enzovoort. Al deze gegevens kunnen worden doorgegeven aan het Vogeltrekstation.

Vogeltrek

Vogels trekken weg uit het broedgebied om een verre, uitputtende en risicovolle reis te ondernemen. Maar voor veel soorten is blijven nóg gevaarlijker. De reden is voedselgebrek, want vogels vinden in de winter moeilijker voldoende voedsel:

  • insecten, spinnen en wormen kruipen diep weg,
  • grassen en zaden kunnen onder een dik pak sneeuw liggen,
  • er is maar weinig tijd om voedsel te vinden, want de dagen zijn kort en donker,
  • door de kou hebben vogels meer energie nodig om warm te blijven en moeten dus extra veel eten.

In het voorjaar gaan ze weer terug naar het noorden om daar te broeden.

Het is genetisch bepaald of een vogel wel of niet trekt. Trekvogels reageren op veranderingen in daglengte of weersomstandigheden.

Lange afstandtrekkers - trekvogels die overwinteren in Afrika - reageren vooral op de verandering in daglengte en wachten niet op veranderingen in weersomstandigheden.

Korte afstandtrekkers - trekvogels die in Europa overwinteren - reageren veel meer op weersinvloeden. Blijft het in het najaar lang warm, dan blijven veel vogels langer in de omgeving van hun broedgebied.

Standvogels nemen het risico om in hun broedgebied te blijven in de winter. Het voordeel hiervan is dat zij in het voorjaar meteen ter plaatse zijn en eerder een broedplek kunnen uitzoeken. Vaak hebben deze vogels meerdere legsels per jaar en brengen ze dus meer jongen groot. Dat moet wel, om de verliezen tijdens een strenge winter te compenseren.

 

In welke richting en hoe lang een vogel trekt is aangeboren. Jonge vogels volgen dus instinctief een bepaalde richting en afstand. Volwassen vogels die al een keer in het overwinteringsgebied zijn geweest, kunnen hun oriëntatie aanpassen indien nodig.

Vogels gebruiken verschillende navigatiemethoden.

  • Vogels oriënteren zich op landschapskenmerken zoals bergen, kustlijnen en rivieren en zetten zo hun koers uit.
  • Vogels zijn gevoelig voor het aardmagnetisch veld. Met behulp van hun interne 'kompas' (zintuig) kunnen ze koers bepalen.
  • Vogels navigeren ook met behulp van de zon en de sterren. Een bewolkte hemel is hierbij nadelig.

Dwaalgasten zijn soorten die gemiddeld minder dan één keer per jaar (sinds ongeveer 1800) in Nederland zijn gezien. Tijdens de trek zijn ze afgedwaald. Als een zeldzame vogel door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) bevestigd wordt, spreken we van een dwaalgast.

Uit iedere windstreek worden dwaalgasten waargenomen. Er zijn verschillende oorzaken.

  • Weersomstandigheden. Vogels kunnen door wind uit koers raken of door slecht weer gedesoriënteerd raken. Soms komen vogels met slecht weer op een schip terecht en bereiken zo een ander continent, zoals bijvoorbeeld wel is gebeurd met sneeuwuilen.
  • Overschieten. Dit betekent dat een vogel op weg terug naar de broedgebieden trekdwang blijft hebben en daardoor ‘doorschiet’ naar (in ons geval) Europa. Bijvoorbeeld de hop kan op weg naar Spanje of Frankrijk in ons land terechtkomen.
  • Voedselgebrek. Vogels worden door honger gedwongen noordelijker streken te verlaten. Vaak gebeurt dit massaal en spreken we van invasies. Bekende voorbeelden zijn kruisbeknotenkraker en pestvogel.

Voor de trek ruien vogels, oefenen ze de vliegspieren en leggen ze vetreserves aan, ‘opvetten’. Dat vet levert de benodigde energie om grote afstanden te vliegen en onherbergzame gebieden – zoals woestijnen– over te steken. Ze hoeven onderweg lange tijd niet te eten.

Onafgebroken vliegen

Om onafgebroken duizenden kilometers te vliegen is veel vet nodig. Soms eten trekvogels zoveel voor de tocht, dat hun gewicht verdubbelt. Dit opvetten wordt aangestuurd door hormonen, die het gedrag veranderen. Ook het inwendige lichaam van een vogel kan veranderen om de opslag van zoveel vet mogelijk te maken.

Voorbeeld:

In de periode van het opvetten is de maag van de kanoet extra groot, om snel veel te kunnen eten. Tijdens de trek wordt de maag juist verkleind tot een minimum aan ruimte en gewicht. Gedurende de lange vlucht eet hij toch niet en wordt het vet dat is opgeslagen in zijn lijf via het bloed direct naar de spieren gevoerd.

Tussendoor bijtanken

Er zijn ook vogels die stapsgewijs naar het zuiden trekken en tussendoor steeds even bijtanken.

Voorbeeld:

De lepelaar trekt van moeras naar moeras en legt per keer steeds ‘slechts’ een paar honderd kilometer af.

Kampioen vlieger is de noordse stern, die legt om te broeden 18.000 kilometer af vanaf de zeeën rond de Noordpool naar de Zuidpool, met een uitstapje richting Indische oceaan, zoals Nederlandse onderzoekers aantoonden. Datzelfde jaar vliegt hij, meer rechtstreeks, in omgekeerde richting. Op die manier legt hij jaarlijks afstanden af van tussen de 30.000 en 40.000 kilometer. Tijdens zijn leven, is dat een afstand van drie keer naar de maan en terug! Een mooi filmpje over de reis van deze kampioen.

Het vliegen in V-formatie is energiezuinig. Door het vliegen ontstaan luchtwervelingen die veel energieverspilling veroorzaken. Vogels zoals ganzen, eenden en kraanvogels heffen dit verlies gedeeltelijk op door in een V-formatie te vliegen. Elke vogel krijgt dan extra stijgvermogen door de opwaartse luchtstroom teweeggebracht door de vogels die vóór hem vliegen. Op den duur zal de voorste vogel zich laten afzakken naar achteren en zijn inspannend werk aan de volgende overlaten. Kleine vogels veroorzaken waarschijnlijk niet voldoende luchtstroom om het vliegen in V-formatie rendabel te maken.

Gek vogelgedrag

Vogels kunnen in ramen, autodeuren of spiegels hun spiegelbeeld zien. Ze herkennen zichzelf niet, dus zien in het spiegelbeeld een soortgenoot (concurrent). Dat kan natuurlijk niet worden getolereerd in het broedseizoen! Vaak blijft het bij dreigen, maar soms ontstaan heuse spiegelgevechten.

Spiegelgevechten voorkomen

Om te voorkomen dat vogels tegen het raam blijven vliegen, is het van belang de weerspiegeling weg te nemen. Dit kan door iets tegen de buitenkant van het raam te plakken. Een tip is doorzichtig, zelfklevend huishoudfolie. Dit laat licht binnen en neemt toch de weerspiegeling weg.

Veel vogelgedrag is gebaseerd op instinct. Denk aan voedsel vinden, zingen en trekken naar overwinteringsplaatsen. Maar de finesses moeten ze leren door het nadoen van de ouders. Zingen is aangeboren, maar ook de zang ontwikkelt zich beter door het luisteren naar soortgenoten.

Gevolgen van gedrag leren

Vogels leren door vallen en opstaan. Als ze een insect of plant eten waarvan ze ziek worden, zullen ze dat een volgende keer laten. Dichter bij onze definitie van slim, komt het leren van de gevolgen van bepaald gedrag.

Voorbeelden:

  • Een meeuw die de schelp van een schaaldier stuk laat vallen op stenen om bij de inhoud te komen.
  • Mezen die door aluminium doppen van melkflessen leren pikken om room te eten.

Gereedschap

Zelfs het gebruik van gereedschap – tot voor kort alleen beschreven bij mensapen – is vogels niet vreemd.

Voorbeeld:

Een roek kan een haakje aan een stuk ijzerdraad buigen om voedsel uit een lange dunne buis te vissen. Hij ‘bedenkt’ het zelfs om stenen in een buis te stapelen, zodat het water dat er onderin staat omhoog komt en hij kan drinken. 

 

Het komt wel eens voor dat een alleenstaande ouder helpt bij het voeren van jonge vogels uit een ander nest. Een eerder legsel is dan vaak mislukt, maar de drang om te voeren zo groot, dat jonge vogels die in de buurt zitten worden gevoerd. Soms zijn het jongen van dezelfde soort, maar het kunnen ook jongen zijn van een andere vogelsoort.