Geplaatst op 12 december 2022
Een historische stap, dat zien de natuurorganisaties in het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU als gaat het om de verandering van hectarevergoedingen voor boeren naar vergoedingen voor ecosysteem-diensten, zoals weidevogelbeheer en landschapsonderhoud, maatregelen die natuur en klimaat ten goede komen.
In de vorige periode van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kregen agrarische ondernemers vooral subsidie voor louter het aantal hectares dat zij in bezit hebben. Deze praktijk oogstte kritiek van de Europese Rekenkamer omdat deze ongerichte betalingen niet bijdragen aan vergroening van de landbouw.
In het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP) zet Nederland fors in op vergoedingen voor ecosysteemdiensten van boeren én de verbetering van water- en bodemkwaliteit en biodiversiteit. De betalingen per hectare (de ‘basistoeslagen’) worden de komende jaren door Brussel verlaagd ten gunste van deze omslag. Dat is een duidelijke verbetering.
De natuurorganisaties zijn van mening dat boeren in Nederland op termijn alleen nog vergoedingen uit Brussel zouden moeten ontvangen voor duurzame landbouwpraktijken en voor 'ecosysteemdiensten'.
Om als agrarische ondernemer een beroep te kunnen doen op Europese subsidies, moet hij voortaan aan bepaalde duurzaamheidvoorwaarden voor de basispremie voldoen, de zogenoemde ‘conditionaliteit’. Voorbeelden hiervan zijn verplichte mest- en spuitvrije bufferstroken van 3 of 5 meter langs waterlopen die grenzen aan akkers en weilanden. Dat is gunstig voor de biodiversiteit.
De meest in het oog springende verandering is de nieuwe ‘ecoregeling’. Agrariërs kunnen kiezen uit ruim twintig maatregelen op het gebied van klimaat, bodem, water, landschap en biodiversiteit voor de toepassing op hun bedrijf.
De maatregelen variëren van het beheren van houtwallen tot het aanleggen van kruidenrijke akkerranden en extra weidegang. Hiervoor kunnen boeren bij elkaar opgeteld een extra vergoeding ontvangen van circa 60, 100 of 200 euro per hectare. Daarmee krijgt de vergroening die in de vorige periode van het GLB een wassen neus was, nu eindelijk vorm.
Daarnaast richt het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zich op die gebieden in ons land waar van boeren extra stappen worden gevraagd voor klimaat, water en beperking van stikstofuitstoot, zoals veenweidegebieden en de gebieden rond Natura 2000-gebieden.
Hierbij gaat het om een stapsgewijze groei van het budget voor plattelandsontwikkeling ('GLB-pijler 2’) naar 30 procent van het totale GLB-budget, ten koste van het budget voor directe betalingen en ecoregelingen (‘pijler 1’).
Als boeren in die gebieden hun bedrijf aan moeten passen of extensiveren, is extra geld beschikbaar om te werken aan goede bedrijfsperspectieven en het ontwikkelen en aanpassen van de bedrijfsvoering. Dit sluit aan bij de gebiedsgerichte aanpak voor de transitie van het landelijk gebied, één van de doelen van het nieuwe NSP. Ook dat is positief.
Met het nieuwe NSP worden volgens de natuurorganisaties helaas ook kansen gemist om de landbouw in Nederland werkelijk om te vormen naar ‘natuurinclusieve’ kringlooplandbouw. Op dit punt is het plan ondermaats.
Zo is niet goed inzichtelijk gemaakt hoeveel het NSP bijdraagt aan het terugdringen van het gebruik van kunstmest en pesticiden, het stimuleren van de aanleg van landschapselementen, de verbetering van waterkwaliteit, het tegengaan van veenoxidatie en het vasthouden van water in tijden van droogte.
Heldere en afrekenbare doelen die bijdragen aan de transitie naar groene landbouw ontbreken in dit NSP. Het NSP had juist moeten aansluiten bij de doelstelling van de Europese Commissie uit de ‘Boer-tot-Bord’-strategie om op termijn 25% biologische landbouw in de Europese Unie te realiseren.
Maar ook op de wens voor 10% groenblauwe dooradering van het landelijk gebied. De laatste doelstelling richt zich op meer landschapselementen als sloten en heggen in het boerenland en is geformuleerd in de Europese Biodiversiteitstrategie.
Momenteel kampt Nederland met een stikstof-, natuur-, klimaat- en watercrisis, waarvan de oorzaken voor een groot deel liggen bij de enorme intensivering van de landbouw in de afgelopen decennia. Juist nu we aan de vooravond staan van een noodzakelijke transitie naar een natuurvriendelijk landbouwsysteem, is een samenhangende aanpak om al deze problemen op te lossen essentieel.
Het lijkt er sterk op dat vanwege de oorlog in Oekraïne de duurzame, natuurvriendelijke onderdelen van het NSP de afgelopen maanden onnodig zijn afgezwakt. Argument daarvoor is dat dit zou bijdragen aan de voedselzekerheid in Europa, om bijvoorbeeld meer graan voor menselijke consumptie te kunnen verbouwen.
Voor Nederland snijdt dat geen hout, aangezien er in ons land niet of nauwelijks tarwe voor menselijke consumptie verbouwd wordt, maar vooral voor veevoer. Hiermee biedt de minister van LNV agrarische ondernemers een douceurtje, dat niet bijdraagt aan de voedselzekerheid en het behalen van duurzaamheidsdoelen bovendien vertraagd. Wij vinden dat als natuurorganisaties onbegrijpelijk.
Wij betreuren verder dat 2023 een overgangsjaar wordt, omdat door de late vaststelling van het NSP én het Agrarisch Natuur en Landschapsbeleid de uitvoering een probleem zou zijn. Wij hebben daar begrip voor, maar vinden dit geen reden om de invoering van cruciale onderdelen van het NSP te vertragen. Wij roepen het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit, de provincies en de waterschappen dan ook op om het nieuwe GLB toch in 2023 in te voeren!
Tot slot merken we op, dat de instapeisen voor de ecoregelingen zijn versoepeld, vermoedelijk vanwege alle onrust bij agrarische ondernemers als gevolg van de stikstof- en mestplannen van het kabinet. We roepen het ministerie ook op om vanaf 2024 de eisen weer aan te scherpen, want zo kunnen de landbouwsubsidies uit Brussel optimaal bijdragen aan de broodnodige vergroening van de Nederlandse landbouw.