Door
Monica Wesseling
Natuurjournalist
Geplaatst op 11 juni 2019
Al dertig jaar lang bivakkeert Maarten Loonen – universitair hoofddocent Arctische ecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen – twee maanden per jaar in het hoge noorden om brandganzen te bestuderen. Niet alleen uit interesse in de brandgans zelf, maar vooral breder. De temperatuurstijging en de gevolgen daar voor mens, dier en plant zijn juist in de poolgebieden goed zichtbaar en merkbaar. Vanwege die grote gevolgen en de noodzaak kennis hierover te vergaren, organiseert Loonen volgend jaar voor de tweede keer een grote poolexpeditie waarop wetenschappers van veler disciplines meegaan.
Decennia brandganzenonderzoek betekent het analyseren tienduizenden gegevens over gewicht, broedtijdstip en -succes, ziektes, ijsberen, sneeuw en nog veel meer. Alles is dus wel zo’n beetje bekend, denkt de leek. Niet is de minder waar. “De snelle klimaatveranderingen en de reactie daarop van de ganzen maakt voorspellen ook moeilijk”, waarschuwt Loonen. “Dat betekent overigens niet, dat we niet toch steeds meer weten. Over het tijdstip waarop de brandganzen in het voorjaar naar hun arctische broedgebieden vertrekken bijvoorbeeld.”
De brandganzen die Maarten Loonen bestudeert, overwinteren op de Britse eilanden. Die van 'ons' trekken naar Nova Zembla en Siberië. Daarvan is intussen duidelijk dat het vertrek uit Nederland van de brandganzen steeds later plaats blijkt te vinden. Het boerengras alhier wordt steeds voedzamer en daarmee aantrekkelijker voor de ganzen. Een deel van de ganzen blijft langer dooreten, vet hier op, vertrekt later en slaat de tussenstops meestal over. Ze komen gelijktijdig aan met de ganzen die het oude trekpatroon zijn blijven hanteren. Toch is de ene gans de andere niet. De gans die in een keer doorgevlogen heeft, is magerder en moet dus meer bijeten om in broedconditie te komen. Zo was het. Maar inmiddels is, het vette boerengras ten spijt, de trekstrategie gewijzigd.
Terug naar Spitsbergen. “Door de klimaatverandering komt de grasgroei op Ny-Alesund elk jaar 0,4 dag eerder op gang. Dat betekent dat het gras op zijn best is als de ganzen arriveren.” Dat klinkt gunstig, maar is het niet, legt Maarten Loonen uit. Vóór de klimaatverandering was de timing zodanig dat precies als de eieren uitkwamen, het gras optimaal was qua voedingswaarde. De kuikens hadden daardoor de beste kansen. De klimaatverandering gooide dat in de war. Door de warmere temperaturen smelt de sneeuw eerder, waardoor de grasgroei over haar top is als de eieren uitkomen.
Loonen (en zijn studenten) onderzoeken veel. Ze meten gewicht, gezondheid van ouders en jongen op allerlei momenten, het aantal jongen dat vliegvlug wordt en de timing is nog vrij normaal. Maar ze staren ook in poep om te zien wat er wordt gegeten, klokken het aantal hapjes, meten grasspriet na grasspriet en tellen het aantal ijsberen. Kleine zenders verraden de positie van de ganzen, ringen hoe ze trekken.
“Lange tijd leek het erop dat de ganzen niet reageerden op de veranderende omstandigheden. Maar sinds 2005 doen ze dat – van het ene jaar op het andere – opeens wel. De ganzen arriveren intussen eerder op Spitsbergen; de kuikens krijgen het beste gras. De ouders die tussenstops maken, slaan er een of meerdere over, de nonstop-vliegers vertrekken vermoedelijk eerder uit hun wintergebied.”
Zo te horen heeft het veranderende klimaat per saldo weinig invloed op het leven van de brandgans. Maar nee. Er speelt nog veel meer. Sowieso is de aanpassing van brandgans aan het veranderde klimaat nog onvoldoende. Nog steeds is het tijdstip waarop er jongen zijn die veel voedsel nodig hebben, niet helemaal afgestemd op de voedselpiek. Dat kan uiteindelijk natuurlijk een negatief effect hebben op het broedsucces. Gunstig voor de brandgans op Spitsbergen is in ieder geval de uitbreiding van hun broedgebied als gevolg van de warmere temperaturen. Voorheen lag er op veel plekken nog lang ijs en sneeuw, nu zijn die plekken wel geschikt om te broeden.
“Maar de klimaatverandering werkt zeker ook in hun nadeel”, haast Loonen zich op te merken. Zo heeft de toename van het aantal ganzen ook tot gevolg dat de hoeveelheid voedsel tijdens de ruiperiode te klein is. Zeker omdat eindeloos meten van grassprietlengte uitwees, dat gras dat intensief begraasd wordt uiteindelijk minder goed groeit. De ganzen gaan daardoor in slechtere conditie op trek. “Maar niet allemaal. Een deel van de ganzen zoekt een nieuw ruigebied. Dat zwerven leidt overigens ook meteen tot het vinden van nieuwe broedgebieden, waaronder die in ons land.”
En dan zijn er nog de ijsberen. Door het smelten van het ijs, kunnen deze grote eters niet meer voldoende voedsel vinden op het zee-ijs. Ze gaan daarom op zoek. Ook op de eilandjes waar de ganzen broeden. “Er sneuvelen duizenden eieren door ijsberen.”
Heel veel kwesties dus, maar één ding blijft steeds hetzelfde. De kuikens van brandganzen groeien in het hoge noorden sneller. Je zou misschien verwachten dat de reis van de overwinteringsgebieden (waaronder ons land) naar de arctische broedgebieden de ouders veel energie kost en dus minder goede eieren geeft. Terwijl ook de koude op Spitsbergen meer energie vergt van jong en oud. Maar nee. “Er staan twee belangrijke pluspunten voor de ganzen op Spitsbergen en andere gebieden op de Noordpool tegenover”, legt de ganzenkenner uit. “In het noorden overleven ziektekiemen slechter. De vogels hoeven dus minder te investeren in hun immuunsysteem. Bovendien kunnen de kuikens het hele etmaal eten. Het blijft immers 24 uur licht.”
Winst en verlies voor de brandgans werken op elkaar in. Ondanks 30 jaar onderzoek is Loonen is nog lang niet klaar. “Er blijven raadsels. Daarmee is voorspellen hoeveel ganzen uiteindelijk bij ons zullen gaan broeden en hoeveel er overwinteren gewoon (nog) niet mogelijk. Het lijkt zo simpel.” Nog een paar weken en de arctisch ecoloog vertrekt weer. Op naar zijn ganzen, op naar het geheim.
De weersomstandigheden op Spitsbergen kunnen bar zijn. Het moet in het begin voor Loonen knap afzien zijn geweest. Hij bivakkeerde in een onverwarmde hut, gekleed in afgedankte legerkleren met droogvoer als dagelijks eten. Inmiddels is het een stuk ‘luxueuzer’, al blijft het niet iets voor ‘watjes’. Werkdagen van 16 uur, koude handen en natte voeten bij een temperatuur van net boven nul.