De Vogelrichtlijn is gericht op de instandhouding van alle natuurlijk in Europa in het wild levende vogelsoorten. De Vogelrichtlijn vereist dat EU lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de populatie van alle vogelsoorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen. Daarnaast moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om voor deze vogels een 'voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen'. De Habitatrichtlijn is gericht op het waarborgen van de biologische diversiteit in de Europese Unie door de natuurlijke habitats en wilde dier- en plantensoorten die van Europees belang zijn in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vereisen dat lidstaten speciale beschermingszones aanwijzen ten behoeve van het Europese Natura 2000-netwerk. Voor vogels moeten deze speciale beschermingszones worden aangewezen voor kwetsbare soorten die op Bijlage I van de Vogelrichtlijn staan en alle andere “geregeld voorkomende trekvogels”.
Voor gebieden die deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk gelden strikte beschermingsvereisten op grond van artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Artikel 6 heeft in de praktijk veel invloed. Daarin staat dat voor alle plannen en projecten, die mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor een beschermd gebied, een 'passende beoordeling' moet worden gemaakt. Zijn de plannen schadelijk, dan mogen ze niet doorgaan. Of er moet geen alternatief zijn en sprake zijn van een reden van groot openbaar belang en er moet natuurcompensatie tegenover staan.
De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vereisen dat lidstaten bepaalde handelingen die schadelijk zijn voor vogels en andere aangewezen dier- en plantensoorten verbieden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het doden, jagen, houden, verstoren en vangen van vogels. Ook het rapen en in bezit hebben van eieren is verboden. Op deze regel mogen enkele uitzonderingen worden gemaakt.
De nieuwe EU Natuurherstelverordening bouwt voort op de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, waarin natuurherstel wel is vereist maar niet gekoppeld is aan een concrete deadline. De verordening vereist dat lidstaten doeltreffende en gebiedsgerichte natuurherstelmaatregelen treffen die tegen 2030 samen ten minste 20% van de land- en zeegebieden van de Unie moeten bestrijken en tegen 2050 alle ecosystemen die moeten worden hersteld. Deze algemene hersteldoelstelling is nader uitgewerkt in streefdoelen en verplichtingen voor natuurherstel in zes specifieke ecosystemen:
Daarnaast is er een apart streefdoel voor het herstellen van bestuiverpopulaties.
Voor alle in het wild voorkomende vogels moeten herstelmaatregelen worden getroffen die nodig zijn om de kwaliteit en kwantiteit van die habitats te verbeteren, onder meer door ze te herstellen, en om de verbindingen te verbeteren, totdat toereikende kwaliteit en kwantiteit van die habitats is bereikt. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat er sprake is van een stijgende trend naar toereikende kwaliteit en kwantiteit. Toereikend is wat er kwalitatief en kwantitatief aan leefgebied nodig is voor het bereiken van de gunstige staat van instandhouding van de betrokken soort. Het is aan de lidstaten om dat te kwantificeren. Voor akker- en weidevogels moeten herstelmaatregelen worden getroffen die gericht zijn op een toename op nationaal niveau van de populaties van 24 vogelsoorten die deel uitmaken van de boerenlandvogelindex.
Kerninstrument voor de uitvoering van de verordening is het nationale herstelplan dat elke lidstaat moet opstellen samen met wetenschappers, belanghebbenden en het publiek. De verordening bevat gedetailleerde eisen voor de inhoud en voorbereiding van deze herstelplannen.