Hawfinch, Coccothraustes coccothraustes - Vinken (Fringillidae)
Met zijn bovengemiddelde formaat en sterke snavel, is de appelvink de krachtpatser onder de vinken. Uit onderzoek is gebleken dat hij met zijn snavel een drukkracht van 50 kilogram kan uitoefenen. Een kersenpit is daarmee moeiteloos gekraakt. De soort is schuw en waakzaam, en brengt het grootste deel van de tijd hoog in grote bomen door. Zijn verborgen gedrag en onopvallende geluid maken de appelvink al met al vrij moeilijk waarneembaar.
Forse vinkachtige met een kegelvormige snavel, dikke kop en ‘stierennek’. Het verenkleed van de appelvink is overwegend roestbruin, maar met veel accenten. Brede witte vleugelstrepen, aan de korte staart zit een witte eindband en de rug en vleugels zijn donkerbruin. Opvallend zijn de diepblauwe, gekrulde toppen van een deel van de slagpennen. En ook de snavel van de mannelijke appelvink verkleurt naar staalblauw als het voorjaar eraan komt.
Zang is onopvallend. Zacht, ritmisch en doorspekt met kenmerkende roepen en kwelende klanken. Roep in zit en in vlucht een luide, explosieve tik, roodborstachtig; vaak ook merelachtig, hoog "tsiii".
16-18 cm, spanwijdte 29-33 cm
Broedt van begin mei tot midden augustus en heeft meestal één, maar soms twee legsels per jaar. Legsels bestaan meestal uit 4-5 eieren. Broedduur 11-13 dagen. Hun nest bouwen ze hoog tegen de stam van bomen in klimop, of in de ondiepe holte van een gevorkte tak. De appelvink is geen koloniebroeder. Wel zijn kleine groepjes dicht bij elkaar broedende koppels waargenomen. De jongen zitten 11-13 dagen op het nest. Als ze uitvliegen nog maximaal twee weken in de omgeving van het nest.
Dichte, hoge loof- en gemengde bossen en parken met rijke structuur, vooral op rijke gronden, op zowel klei- als zandgrond, vaak met zoete kers en Spaanse aak. De appelvink is redelijk honkvast, en keert vaak jaren achtereen terug naar een locatie waarvan hij weet dat er voedsel te vinden is.
Het favoriete voedsel van appelvinken bestaat uit zaden van verschillende kersensoorten en bomen als de Spaanse aak en haagbeuk. De zaden van de Spaanse aak (‘helikoptertjes’) zijn zeer olierijk en geven de appelvinken veel energie. Ze zijn bovendien eenvoudig te kraken. De zaden worden liefst gegeten als ze nog in de bomen hangen, maar appelvinken zoeken ze ook op tussen het gevallen blad op de grond. Soms komen appelvinken op voertafels met zonnebloempitten.
Lokale populaties van de appelvink kunnen zowel stand- als trekvogels zijn. Nederlandse appelvinken trekken in zeer strenge winters weg naar België en Frankrijk, maar deze wegtrekkers worden gecompenseerd door overwinteraars uit noordelijker streken. Meestal blijven appelvinken echter in zwervende, kleine wintergroepen ter plaatse.
vrij talrijke broedvogel | gedeeltelijk wegtrekkend | doortrekker en wintergast in vrij groot aantal
De aantallen appelvinken in ons land zijn redelijk stabiel en nemen zelfs licht toe. In sommige bolwerken van de appelvink zijn de aantallen licht dalend, maar daartegenover wordt de soort recent vaker in de buurt van steden gezien.
Aantal broedparen | 16.000-20.000 (in 2018-2020) |
Geschat maximum aantal overwinteraars | 6000-12.000 (in 2013-2015) |
Doortrekkers | 10.000-50.000 (in 2008-2012) |
Bron: sovon.nl
Meer weten over trends? Kijk op sovon.nl.
Bron en meer waarnemingen: Waarneming.nl
De meeste kans op appelvinken heb je in oudere gemengde bossen en loofbossen op de Utrechtse Heuvelrug, in Flevoland, in Twente en in de Achterhoek. Ga op zoek in de periode dat bomen als de Spaanse aak en haagbeuk zaad dragen.
Appelvinken komen breed verspreid voor. Van Groot-Brittannië tot aan Japan, maar enkel in de gematigde gebieden. Zuid-Zweden en de Baltische Staten vormen ongeveer de noordgrens van de verspreiding van de appelvink (de 60 graden noorderbreedte meridiaan). Naar het zuiden toe is dat Portugal en een deel van Marokko. Buiten dit gebied komt de appelvink slechts zeer zelden voor.
De grootste bedreiging voor de appelvink is de ontgroening van Nederland, en in het bijzonder het verlies van oudere groengebieden als bossen en parken. De kap van oude zaaddragende bomen is om diezelfde redenen schadelijk voor de soort.
Vogelbescherming stimuleert actief een natuurvriendelijke inrichting van tuinen en erven.
Als grote liefhebber van oude bomen is het voor appelvinken belangrijk om bomen en struiken, liefst fruitbomen of bijvoorbeeld een Spaanse aak, in de tuin te hebben. In en rond dit soort begroeiing verzamelt de appelvink zijn voedsel. Appelvinken komen niet zo snel af op voederplaatsen, maar in de winter kan het bijvoeren toch een bezoek van de soort uitlokken.
De appelvink is een beschermde inheemse vogelsoort. Net als alle andere vogels die van nature in het wild in Nederland voorkomen, zijn appelvinken beschermd op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De bescherming van de appelvink wordt in Nederland geregeld door de Omgevingswet.
De wet verbiedt het om zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit:
Uitzonderingen op de vergunningplicht zijn opgenomen in de wet en bijbehorende uitvoeringsregelgeving. De provincie (en in sommige gevallen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) kan een omgevingsvergunning verlenen die toestaat in strijd met de verboden te handelen. Daarnaast kan de provincie (en in sommige gevallen het Rijk) vergunningvrije gevallen aanwijzen. Aan beide zijn strenge voorwaarden verbonden.
De wet bevat daarnaast algemene regels voor in het wild levende vogels:
De wet biedt bescherming aan alle in gebruik zijnde nesten en rustplaatsen van vogels, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te laten zijn. De nestbescherming geldt voor alle soorten gedurende het broedseizoen en voor een beperkt aantal soorten jaarrond. Nesten van appelvinken zijn alleen gedurende het broedseizoen beschermd. Er zijn geen natuurgebieden voor deze soort aangewezen.
© Foto's: AGAMI © Illustraties vogels: Elwin van der Kolk © Video's: Natuur Digitaal